C-538/16 en C-539/16

Contentverzamelaar

C-538/16 en C-539/16

Gevoegde prejudiciële hofzaken

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik C-538/16 danwel C-539/16 voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:   30 december 2016
Concept schriftelijke opmerkingen:       16 januari 2017
Schriftelijke opmerkingen:                   16februari 2017

Trefwoorden: EEX (Brussel I-bis); luchtvaart; compensatie luchtpassagiers;

Onderwerp: - Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 295/91 (Pb L 46, blz. 1).

- verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken

Verzoeker in zaak C-538/16 heeft via boekingsplatform Opodo een reis geboekt voor 11-10-2014 van Jerez naar Madrid (met SPA Air Nostrum, verweerster) en aansluitend Madrid Frankfurt/M met Iberia. De eerste vlucht loopt vertraging op waardoor verzoeker de aansluiting mist. Hij arriveert pas de volgende dag in Frankfurt/M en eist compensatie van € 400. Hij start een procedure bij de Rb Frankfurt/M die de vordering niet-ontvankelijk verklaart wegens ontbrekende (internationale) bevoegdheid (artikelen 4 en 7.1.a Brussel I bis Vo). Volgens rechtspraak van het Bundesgerichtshof geldt voor ‘opgedeelde’ vluchten (uitgevoerd door verschillende maatschappijen) dat de volledige route relevant is, maar in casu gaat het om het door Opodo samenvoegen van twee afzonderlijke vluchten van twee luchtvaartmaatschappijen en dienen de twee delen afzonderlijk te worden beschouwd (conform C-204/08). Plaats van vertrek en plaats van aankomst liggen derhalve beide in SPA. Verzoeker heeft tegen die uitspraak beroep ingesteld bij de verwijzende rechter waar hij zijn eis handhaaft.

In zaak C-539/16 eist verzoeker eveneens een compensatie van € 400 voor een soortgelijke situatie. Hij boekt voor 04-06-2014 vluchten van Frankfurt/M naar Parijs en van Parijs naar Vigo, terugvluchten op 10-06-2014. Alle vluchten dragen de code van Air France. Het gaat om de terugreis van Vigo – Parijs, uitgevoerd door verweerster HOP!, die vertraging oploopt waardoor verzoeker de aansluiting in Parijs mist en pas de volgende dag in Frankfurt/M arriveert. Ook zijn zaak wordt niet-ontvankelijk verklaard en ligt nu voor bij de verwijzende rechter. De overwegingen zijn mutatis mutandis gelijk.

De verwijzende DUI rechter (Landgericht Frankfurt Main) stelt vast dat de bevoegdheid van de DUI rechter slechts kan volgen uit artikel 7.1 a en b van de Vo. 1215/2012 (diensten). De twee vluchten hebben beide een ‘Iberia’ vluchtnummer gekregen; Iberia heeft voor uitvoering van de vlucht Jerez-Madrid een beroep gedaan op verweerster. Verweerster is dan ook niet de (mede-)contractant van verzoeker. Er moet rekening worden gehouden dat Vo. 261/2004 uitsluitend betrekking heeft op verplichtingen van de luchtvaartmaatschappij die de betreffende vlucht ‘feitelijk’ uitvoert en de vaste jurisprudentie van het HvJEU dat de vluchten afzonderlijk moeten worden beschouwd.
Hij legt het HvJEU in beide zaken de volgende vragen voor:

1) Dient artikel 7, punt 1, onder a), van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken aldus te worden uitgelegd dat het begrip “verbintenissen uit overeenkomst” ook betrekking heeft op een recht op compensatie op grond van artikel 7 van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 29[5]/91, dat wordt uitgeoefend tegen een uitvoerende luchtvaartmaatschappij die niet de medecontractant is van de betrokken passagier?

2) Wanneer artikel 7, punt 1, van verordening (EU) nr. 1215/2012 van toepassing is: Dient bij personenvervoer bestaande uit twee vluchten zonder noemenswaardig oponthoud in de overstapluchthaven, de eindbestemming van de passagier ook dan als plaats van uitvoering in de zin van artikel 7, punt 1, onder b), tweede streepje, van verordening (EU) nr. 1215/2012 te worden beschouwd, wanneer het met de vordering geldend gemaakte recht op compensatie op grond van artikel 7 van verordening (EG) nr. 261/2004 wordt gebaseerd op een probleem dat zich tijdens het eerste deeltraject heeft voorgedaan en de vordering wordt gericht tegen de luchtvaartmaatschappij die de eerste vlucht heeft uitgevoerd maar geen partij is bij de vervoerovereenkomst?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-204/08 Rehder

Specifiek beleidsterrein: IenM, EZ, VenJ