C-538/20 W  

Contentverzamelaar

C-538/20 W  

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     5 januari 2021
Schriftelijke opmerkingen:                     22 februari 2021

Trefwoorden : belastingen; vestiging; winstberekeningsregels

Onderwerp :

VWEU artikelen 43 en 49

Feiten:

Verweerster in Revision is een NV met hoofdzetel en plaats van werkelijke leiding in Duitsland. Een bijkantoor in het Verenigd Koninkrijk – opgericht in augustus 2004 – is in het eerste semester van 2007 gesloten nadat verliezen waren geleden. Verweerster in Revision heeft een afwijkend boekjaar dat telkens op 30 juni wordt afgesloten. Wegens de sluiting konden de in het Verenigd Koninkrijk geleden verliezen van het bijkantoor uit de boekjaren 2004/2005, 2005/2006 en 2006/2007 niet meer worden overgedragen. Verweerster in Revision wenst dat deze verliezen, die volgens de Duitse winstberekeningsregels zijn vastgesteld, in het belastingtijdvak 2007 in Duitsland als definitieve verliezen in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van het voor de vennootschaps- en bedrijfsbelasting relevante inkomen (belastbare inkomsten respectievelijk bedrijfswinst). De belastingdienst weigert dit. Verweerster in Revision heeft tegen dat weigeringsbesluit beroep ingesteld en dat beroep is in eerste aanleg toegewezen. De verwijzende rechter moet beslissen op het door de belastingdienst ingestelde beroep in Revision tegen het vonnis in eerste aanleg. Het federaal ministerie van Financiën heeft in de procedure geïntervenieerd ter ondersteuning van het standpunt van de belastingdienst.

Overweging:

In het onderhavige geval is het onderscheid tussen de grensoverschrijdende en een zuiver interne situatie met name gelegen in het feit dat de betreffende verliezen op grond van het dubbelbelastingverdrag bij voorbaat niet vallen onder de heffingsbevoegdheid van Duitsland. De vraag rijst o.a. of het verschil maakt of de ongelijke behandeling (niet-verrekening van de verliezen) gebaseerd is op een unilaterale bepaling van nationaal recht, zoals in C-650/16, dan wel op een bilaterale overeenkomst, zoals in het onderhavige geval.

Prejudiciële vragen:

1. Moet artikel 43 juncto artikel 48 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (thans artikel 49 juncto artikel 54 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie) aldus worden uitgelegd dat het zich tegen wettelijke bepalingen van een lidstaat op grond waarvan een ingezeten vennootschap verliezen van een in een andere lidstaat gelegen vaste inrichting niet kan aftrekken van haar belastbare winst wanneer die vennootschap alle mogelijkheden tot aftrek van deze verliezen heeft uitgeput die haar worden geboden door het recht van de lidstaat waar deze vaste inrichting gelegen is, en wanneer zij daarnaast van die vaste inrichting geen inkomsten meer ontvangt zodat er geen mogelijkheid meer bestaat om die verliezen in die lidstaat te verrekenen („definitieve” verliezen), ook dan verzet indien die wettelijke bepalingen betrekking hebben op de vrijstelling van winsten en verliezen op grond van een tussen beide lidstaten gesloten bilaterale overeenkomst ter voorkoming van dubbele belasting?

2. Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, moet artikel 43 juncto artikel 48 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (thans artikel 49 juncto artikel 54 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie) dan aldus worden uitgelegd dat het tevens in de weg staat aan de wettelijke bepalingen van het Gewerbesteuergesetz [(wet op de bedrijfsbelasting)] op grond waarvan een ingezeten vennootschap in de eerste vraag bedoelde „definitieve” verliezen van een in een andere lidstaat gelegen vaste inrichting niet mag aftrekken van haar belastbare bedrijfswinst?

3. Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, kan er dan in het geval van sluiting van de in de andere lidstaat gelegen vaste inrichting sprake zijn van „definitieve” verliezen als bedoeld in de eerste vraag hoewel de op zijn minst theoretische mogelijkheid bestaat dat de vennootschap een nieuwe vaste inrichting in de betrokken lidstaat opricht waarvan de winsten eventueel zouden kunnen worden verrekend met de eerdere verliezen?

4. Indien de eerste en de derde vraag bevestigend worden beantwoord, dient de staat waar de moedermaatschappij gevestigd is, als in de eerste vraag bedoelde „definitieve” verliezen dan eveneens verliezen van de vaste inrichting in aanmerking te nemen die volgens het recht van de staat waar die inrichting gelegen is, ten minste eenmaal naar een volgend belastingtijdvak konden worden overgedragen?

5. Indien de eerste en de derde vraag bevestigend worden beantwoord, is de verplichting om grensoverschrijdende „definitieve” verliezen in aanmerking te nemen dan beperkt tot het bedrag van de verliezen die de vennootschap in de betrokken staat waar de vaste inrichting gelegen is, in de boeken had kunnen opnemen indien de verliesverrekening daar niet was uitgesloten?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Marks & Spencer C-446/03; Lidl Belgium C-414/06; Timac Agro Deutschland C-388/14; C-650/16; Memira Holding C-607/17; C-608/17; Commissie / Verenigd Koninkrijk C-172/13; Krankenheim Ruhesitz am Wannsee-Seniorenheimstatt C-157/07;

Specifiek beleidsterrein: FIN-fiscaal