C-539/15 Bowman

Contentverzamelaar

C-539/15 Bowman

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   4 december 2015
Concept schriftelijke opmerkingen:       20 december 2015
Schriftelijke opmerkingen:                   20 januari 2016
Trefwoorden: gelijke behandeling (arbeid/beroep)

Onderwerp
- Handvest grondrechten artikel 21 (gelijke behandeling); artikel 28 (recht op collectieve acties);
- Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (Pb L 303, blz. 16);

Verzoeker (geboren 1961) werkt sinds 01-04-1988 bij verweerster (pensioenverzekering). Op de arbeidsovereenkomst is een cao van toepassing (DO.A). Verzoeker heeft voor aanvaarding van zijn baan twee jaar en tien maanden een opleiding gevolgd aan een Bundesgymnasium. In mei 2011 dient hij op grond van de DO.A een verzoek in bij verweerster om herberekening van zijn diensttijd met het oog op vaststelling van de bevorderingsdatum. Verweerster reageert daarop dat niet meer dan drie jaar in aanmerking kan worden genomen en dat dit niet leidt tot een ander resultaat dan zijn huidige inschaling omdat in de nieuwe regeling DO.A de eerste salaristrap is verlengd van (aanvankelijk) drie naar (nu) vijf jaar. Verzoeker is het daar niet mee eens en start een procedure waarin hij een verklaring voor recht vraagt voor wat betreft de juiste inschaling en vordert hem het verschil vanaf 01-01-2012 uit te betalen. In eerste instantie wordt verzoeker in het gelijk gesteld; de rechter oordeelt dat de nieuwe DO.A regeling voor verzoeker tot indirecte leeftijdsdiscriminatie leidt waarvoor hij geen rechtvaardiging ziet. In beroep wordt zijn vordering echter afgewezen omdat de appelrechter oordeelt dat het meetellen van schooltijden voor de laatste wijziging niet was voorzien zodat verzoeker onder de oude regeling niet werd gediscrimineerd. De regeling die leidde tot verlenging van de eerste trap was (niet door verzoeker weersproken) toegestaan. De zaak ligt nu voor bij de verwijzende rechter.

De verwijzende OOS rechter (Oberster Gerichtshof) heeft het arrest in zaak C-417/13 afgewacht maar het HvJEU heeft de (derde) vraag die voor het onderhavige geschil essentieel is niet hoeven beantwoorden. Anders dan in de zaak Starjakob is in onderhavige zaak geen sprake van een oorspronkelijke ongelijke behandeling. De vraag moet dan ook worden beantwoord of de in het DO.A doorgevoerde wijziging al dan niet verenigbaar is met RL 2000/78. Hij legt daartoe de volgende vragen voor aan het HvJEU:
1. Moet artikel 21 van het Handvest van de grondrechten junctis de artikelen 2, leden 1 en 2, en 6, lid 1, van richtlijn 2000/78/EG aldus worden uitgelegd dat:
a) een regeling in een collectieve arbeidsovereenkomst die voor diensttijd aan het begin van de loopbaan in een langere duur van een trap in de salarisschaal voorziet zodat de overgang naar de eerstvolgende salaristrap moeilijker wordt, een indirecte ongelijke behandeling op grond van leeftijd vormt,
b) en zo ja, moeten genoemde bepalingen dan aldus worden uitgelegd dat een dergelijke regeling gelet op de geringe beroepservaring aan het begin van de loopbaan passend en noodzakelijk is?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-88/08 Hütter; C-429/12 Pohl, C-529/13 Felber; C-530/13 Schmitzer; C-417/13 Starjakob
Specifiek beleidsterrein: SZW

Gerelateerde documenten