C-54/14 Villafañez Gallego et Pérez Anguio

Contentverzamelaar

C-54/14 Villafañez Gallego et Pérez Anguio

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   25 maart 2014
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   11 april 2014
Schriftelijke opmerkingen:                   11 mei 2014
Trefwoorden: consumentenbescherming; (oneerlijke bedingen)

Onderwerp
Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (Pb L 95, blz. 29)

Rafael Villafañez Gallego et María Pérez Anguio, verzoekers, sluiten in 2007 bij verweerster Banco Bilbao Vizcaya Argentariá, een hypothecaire lening van € 400.000, looptijd 40 jaar en nominale rente 4,3% per jaar. Dat percentage is variabel (tot wel 15%), zo blijkt uit de voorwaarden. Verzoekers gaan vervolgens in op een aanbod van de onderlinge verzekeringsmaatschappij (Mutualidad) waar verzoeker Villafánez qualitate qua lid van is, voor een (collectieve) wijziging van de voorwaarden (‘grens aan de variatie van het rentepercentage’). Voor de inschrijving van de wijzigingsakte hebben zij € 1086,44 betaald.
Verzoekers eisen vervolgens in een procedure van verweerster een bedrag van € 1086,44 en nietigheid van de gewraakte rentebepaling. Zij handelen in de hoedanigheid van consument en de bank in de hoedanigheid van ondernemer. De gewraakte rentebepaling zien zij als een beding waarover niet afzonderlijk is onderhandeld (en dus een ‘oneerlijk beding’ in de zin van artikel 3, lid 2, van RL 93/13) voor de wijziging waarvan zij kosten hebben moeten maken.
Verweerster stelt dat zij heeft onderhandeld met de Mutualidad, vandaar dat het aanbod van die zijde is gekomen en niet van verweerster. Zij meent dat verzoekers zelf het initiatief hebben genomen voor de wijziging en op de hoogte geweest moeten zijn van de kosten die een herziening met zich brengt.

De verwijzende SPA rechter (eerste aanleg Madrid) vraagt zich met name af of het uitmaakt dat er wel onderhandelingen over het gewraakte beding hebben plaatsgehad tussen verweerster en Mutualidad. Hij stelt de volgende vragen aan het HvJEU:
1) Moet artikel 3, leden 1 en 2, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 aldus worden uitgelegd dat van een beding waarover afzonderlijk onderhandeld is, sprake is bij een overeenkomst tussen de bank en de geldnemer/consument op grond waarvan naast de herziening van de voorwaarden betreffende de limieten van de rentepercentages is overeengekomen dat de kosten die voortvloeien uit de wijziging van de tussen de bank en de consument gesloten openbare akte van lening en hypotheekvestiging worden opgelegd aan de consument, wanneer de overeenkomst door de bank werd aangeboden als een van de twee mogelijke alternatieven om de financiële voorwaarden van de hypothecaire lening te wijzigen en door de consument vrijwillig was aanvaard, als gevolg van het akkoord dat na onderhandelingen tussen de bankinstelling en de Mutualidad waar de consument toe behoort, was bereikt ter wille van de belangen van de leden van genoemde onderlinge verzekeringsmaatschappij?
2) Indien de voorgaande vraag ontkennend wordt beantwoord: dient artikel 3, lid 1, gelezen in samenhang met artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG, wat het oneerlijke karakter van het beding betreft, aldus te worden uitgelegd dat het zich, gelet op het doel en het onderwerp van het akkoord tussen de bank en de Mutualidad, verzet tegen een overeenkomst zoals omschreven in de voorgaande vraag?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-243/08 Pannon GSM; C-137/08 VB Penzugyi Lizing
Specifiek beleidsterrein: VenJ, mede EZ

Gerelateerde documenten