C-54/23 Laudamotion et Ryanair 

Contentverzamelaar

C-54/23 Laudamotion et Ryanair 

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     30 maart 2023
Schriftelijke opmerkingen:                     16 mei 2023

Trefwoorden: compensatie luchtreizigers, vertraging vlucht, incheckbalie

Onderwerp:

Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten

Feiten:

Verzoeker vordert van verweerster sub 1 betaling van een compensatie op grond van verordening  261/2004. Verzoeker heeft bij verweerster sub 2 een vlucht van Düsseldorf (Duitsland) naar Palma de Mallorca (Spanje) en terug geboekt. Verweerster sub 1 heeft de vlucht uitgevoerd. De vlucht heeft een vertraging van zes uur opgelopen. Verweersters hebben verzoeker geen eerdere alternatieve vlucht aangeboden. Wegens een afspraak op de plaats van bestemming boekte verzoeker zelf een alternatieve vlucht en bereikte hij Palma met een vertraging van minder dan drie uur. Verzoeker heeft gesteld dat hij zich op tijd bij de incheckbalie heeft gemeld en daar door verweerster sub 1 op de hoogte is gesteld van de vertraging. Verzoeker heeft van verweerster sub 1 een compensatie van 250 EUR te vermeerderen met buitengerechtelijke advocatenkosten en van verweerster sub 2 door middel van de schadestaatprocedure informatie over het bedrag van de niet verbruikte belastingen en betaling van het uit de informatie voortvloeiende bedrag gevorderd. De Duitse rechter in eerste aanleg heeft verweerster sub 2 bij tussenvonnis veroordeeld om de informatie te verstrekken en de vordering tegen verweerster sub 1 afgewezen. De rechter in hoger beroep heeft het beroep van verzoeker tegen de gedeeltelijke verwerping van de vordering verworpen. Met het beroep in Revision, dat de rechter in hoger beroep heeft toegelaten, handhaaft verzoeker zijn vordering in eerste aanleg tegen verweerster sub 1. Verweerster sub 1 verzet zich tegen het beroep. De rechter in hoger beroep is ervan uitgegaan dat verweerster sub 1 niet verplicht is om compensatie als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder c), en artikel 7, lid 1, van de passagiersrechtenverordening te betalen, hoewel de door haar uitgevoerde vlucht bij aankomst meer dan drie uur vertraging had. Verzoeker heeft die vlucht immers niet genomen en heeft de eindbestemming met een vertraging van minder dan drie uur bereikt. Het feit dat verzoeker de alternatieve vlucht zelf heeft geregeld, is niet relevant. Verzoeker is ook niet minder gunstig behandeld dan wanneer hij gebruik zou hebben gemaakt van de vlucht die door verweerster sub 1 is uitgevoerd.

Overweging:

De beslissing op het beroep in Revision hangt af van de uitlegging van artikel 3, lid 2, artikel 5, lid 1, onder c), en artikel 7, lid 1, van de passagiersrechtenverordening. Volgens de rechtspraak van het Hof hebben passagiers recht op de compensatie, wanneer zij bij de aankomst op hun eindbestemming drie uur of meer hebben verloren. Vanuit dit oogpunt pleit er veel voor dat geen compensatie verschuldigd is wanneer de passagier bij een dreigende langdurige vertraging gebruik maakt van een door hemzelf geboekte alternatieve vlucht en daardoor de eindbestemming met een vertraging van minder dan drie uur bereikt. Volgens de rechtspraak van het Hof zijn passagiers die een compensatie wegens langdurige vertraging vorderen, in beginsel niet verplicht om door middel van de instapkaart aan te tonen dat zij voor de betrokken vlucht aanwezig waren bij de incheckbalie, tenzij wordt aangetoond dat deze passagiers niet met de vertraagde vlucht zijn vervoerd. In casu zou het beroep in Revision van verzoeker ongegrond blijken te zijn, indien een recht op compensatie in het algemeen is uitgesloten wanneer een passagier de eindbestemming heeft bereikt met een vertraging van minder dan drie uur. Indien er daarentegen een recht op compensatie bestaat, wanneer reeds vóór het tijdstip waarop de passagier zich uiterlijk bij de incheckbalie moet melden, voldoende zekere aanwijzingen voor een langdurige vertraging zijn, rijst voorts de vraag of een recht op compensatie in die situatie vereist dat de passagier zich niettemin op tijd bij de incheckbalie meldt om de luchtvaartmaatschappij de gelegenheid tot omboeking te geven.

Prejudiciële vragen:

1. Is een recht op compensatie wegens een vertraging van de vlucht van meer dan drie uur op grond van de artikelen 5, 6 en 7 van de verordening in het algemeen uitgesloten indien de passagier bij een dreigende langdurige vertraging gebruikmaakt van een door hemzelf geboekte alternatieve vlucht en daardoor de eindbestemming met een vertraging van minder dan drie uur bereikt, of kan er in deze situatie hoe dan ook een recht op compensatie bestaan indien er reeds vóór het tijdstip waarop de passagier zich uiterlijk bij de incheckbalie moet melden, voldoende zekere aanwijzingen zijn dat de vlucht op de eindbestemming met een vertraging van meer dan drie uur zou aankomen?

2. Indien de eerste vraag bevestigend moet worden beantwoord: is voor het ontstaan van het recht op compensatie wegens de vertraging van een vlucht van meer dan drie uur op grond van de artikelen 5, 6 en 7 van de verordening in de genoemde situatie vereist dat de passagier zich overeenkomstig artikel 3, lid 2, onder a), van de verordening op tijd bij de incheckbalie meldt?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: (C-402/07 en C-432/07), (C-581/10 en C-629/10), KLM (C-367/20), easyJet Airline (C-756/18), Transportes Aéreos Portugueses (C-74/19), Air Nostrum (C-191/19)

Specifiek beleidsterrein: IenW