C-542/14 VM Remonts ea

Contentverzamelaar

C-542/14 VM Remonts ea

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   23 januari 2015
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   09 februari 2015
Schriftelijke opmerkingen:                   09 maart 2015
Trefwoorden: openbare aanbestedingen; mededinging (kartelverbod)

Onderwerp: VWEU artikel 101 kartelverbod

Verzoeksters (drie bedrijven: Partikas kompanija, DIV un Ko en Ausma grupa, de ‘zaaknaam’ Remonts komt nergens terug) dienen een offerte in voor een openbare aanbesteding van de LET gemeente Jurmala voor de levering van levensmiddelen aan onderwijsinstellingen. De LET NMa (verweerster) legt verzoeksters (oktober 2011) echter een geldboete op wegens met de LET mededingingswet strijdige activiteiten: zij zouden de offertes samen hebben opgesteld. Verzoeksters stellen beroep in bij de bestuursrechter (vonnis 3 juli 2013) waarbij het beroep van Partikas wordt toegewezen, en van de andere twee verworpen. De rechter stelt vast dat de drie offertes identiek zijn. Partikas heeft voor het opstellen van de offerte juridisch advies ingewonnen. Dat adviesbureau heeft een ontwerp-offerte opgesteld in samenwerking met een met name genoemde jurist (J.C.) van ‘haar’ (verzoeksters neem ik aan?) onderaannemer. Tevens is vastgesteld dat een werknemer van Partikas de ontwerp-offerte heeft opgesteld, zonder overleg met de andere twee verzoeksters. Maar J.C. heeft zonder overleg met Partikas ook de offertes voor de andere twee bedrijven opgesteld, met gebruikmaking van het door hem voor Partikas opgesteld model. De offertes van de twee overige verzoeksters waren lager dan die van Partikas. De rechter concludeert daaruit de onderling afgestemde gedragingen tussen de inschrijvers, maar kan voor Partikas slechts het gebruik van het model als referentiekader vaststellen. Zowel DIV en Ausma als verweerster stellen hoger beroep in tegen het vonnis. Verweerster stelt met name dat het toevertrouwen van het opstellen van een offerte door verschillende bedrijven aan één en dezelfde persoon als een verboden overeenkomst moet worden aangemerkt. De verwijzende LET rechter (afdeling bestuursrechtspraak Hooggerechtshof) stelt vast dat de mededinging tussen EULS niet is geschonden en dat derhalve LET recht moet worden toegepast. Maar hij besluit toch een vraag aan het HvJEU voor te leggen gezien de uitspraken van het HvJEU op dit terrein, ter vermijding van uiteenlopende uitleg van het onderliggende Unierecht. Uit rechtspraak van het HvJEU kan worden afgeleid dat de onderneming aansprakelijk is voor het gedrag van een voor haar rekening handelend persoon (werknemer). In casu is de betreffende persoon echter geen werknemer van Partikas, maar een externe dienstverrichter. Hij stelt dan ook onderstaande vraag aan het HvJEU:
“Moet artikel 101, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat voor de vaststelling dat een onderneming heeft deelgenomen aan een mededingingsbeperkende overeenkomst, het bewijs moet worden geleverd van persoonlijk gedrag van een directielid van de onderneming of van zijn kennis van of instemming met het gedrag van een persoon die uitbestede diensten verricht voor de onderneming en tegelijkertijd handelt voor rekening van andere deelnemers aan een eventuele verboden overeenkomst?”

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-32/11 Allianz Hungária Biztosító e.a.; C-68/12 Slovenská sporitel'ña
Specifiek beleidsterrein: EZ mede BZK

Gerelateerde documenten