C-544/19 ECOTEX BULGARIA

Contentverzamelaar

C-544/19 ECOTEX BULGARIA

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement: 14 oktober 2019
Schriftelijke opmerkingen: 1 december 2019

Trefwoorden : kapitaalverkeer; verbod contante betalingen; financiële sanctie

Onderwerp :

- Artikel 63 VWEU;

- Richtlijn 2015/849 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering;

 

Feiten:

Tijdens een aandeelhoudersvergadering van “Ecotex Bulgaria” is besloten om de enige aandeelhouder (een Griekse onderdaan) dividenden uit te keren ter waarde van een totaalbedrag van 100.000 BGN. Ter uitvoering van dat besluit betaalde de vennootschap de enige aandeelhouder een bedrag van 95.000 BGN verdeeld over negen betalingen van 10.000 BGN en één betaling van 5.000 BGN. Bij een belastingcontrole is vastgesteld dat de betalingen van 10.000 BGN een overtreding vormen van artikel 3, lid 1, punt 1 van de Bulgaarse wet ter beperking van betalingen in contanten (ZOPB). Deze bepaling verbiedt betalingen in contanten “van 10 000 BGN of meer”. De bezwaren van Ecotex Bulgaria die gebaseerd waren op het argument dat er sprake zou zijn van een “minder ernstig geval” werden afgewezen. Op elk van de betalingen werd een vastgestelde financiële sanctie opgelegd ten hoogte van 50% van de totale waarde van die bedragen. Ecotex Bulgaria vocht vervolgens de boetebeschikking aan bij de Bulgaarse rechter in eerste aanleg die de beschikking bevestigde en onveranderd liet. Daarop vocht Ecotex Bulgaria de uitspraak aan met een cassatieberoep bij de verwijzende rechter.

 

Overweging:

De prejudiciële vragen moeten duidelijkheid verschaffen inzake de beperking van betalingen in contanten in de nationale wet (ZOPB), wanneer deze wegens de onduidelijkheid ervan eveneens de uitkering van een dividend omvat, en daarmee een verkapte beperking vormt van het vrije kapitaal- en betalingsverkeer in de zin van artikel 63 VWEU. Verder rijst de vraag of het aan de lidstaten is gelaten om de drempelwaarde voor betalingen in contanten vast te stellen op een lager bedrag dan 10.000 EUR. Ook moet worden bepaald of het geoorloofd is om alle (strafbare) financiële gebeurtenissen te voorzien van een financiële sanctie met een vaste hoogte van 50%, met het oog op de evenredigheid van de straf en of het verbod voor rechters om de sanctie te matigen tot een bedrag onder 50% een schending vormt van het beginsel van een doeltreffende rechterlijke toetsing.

 

Prejudiciële vragen:

1) Moet artikel 63 VWEU aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale regeling zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, op grond waarvan binnenlandse betalingen van 10 000 leva (BGN) of meer alleen per overschrijving of door storting op een betaalrekening mogen worden verricht en welke de betalingen in contanten van dividenden uit niet-uitgekeerde winsten van 10 000 BGN of meer beperkt? Indien artikel 63 VWEU niet in de weg staat aan deze regeling: wordt een dergelijke beperking gerechtvaardigd door de doelen van richtlijn ( Е U) 2015/849?

2) Moet artikel 2, lid 1, van richtlijn ( Е U) 2015/849 in het licht van overweging 6 alsmede de artikelen 4 en 5 ervan, aldus worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan een algemene nationale bepaling zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, op grond waarvan binnenlandse betalingen van 10 000 BGN of meer alleen per overschrijving of door storting op een betaalrekening mogen worden verricht, ongeacht de persoon en de reden van de betaling in contanten, en die bovendien betrekking heeft op alle betalingen in contanten tussen natuurlijke personen en rechtspersonen?

1. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord: staat artikel 2, lid 1, punt 3, onder e), van richtlijn ( Е U) 2015/849 in het licht van overweging 6 alsmede de artikelen 4 en 5 ervan, de lidstaten toe te voorzien in aanvullende algemene beperkingen van binnenlandse betalingen in contanten in een nationale bepaling zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, op grond waarvan binnenlandse betalingen in contanten van 10 000 BGN of meer alleen per overschrijving of door storting op een betaalrekening mogen worden verricht, wanneer de reden voor de betaling in contanten „niet-uitgekeerde winsten” (dividenden) zijn?

2. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord: staat artikel 2, lid 1, punt 3, onder e), van richtlijn ( Е U) 2015/849 in het licht van overweging 6 en artikel 5 ervan, de lidstaten toe te voorzien in beperkingen van betalingen in contanten in een nationale bepaling zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, op grond waarvan binnenlandse betalingen in contanten van 10 000 BGN of meer alleen per overschrijving of door storting op een betaalrekening mogen worden verricht, wanneer de drempelwaarde lager is dan EUR 10 000?

3) Moeten artikel 58, lid 1, en artikel 60, lid 4, van richtlijn ( Е U) 2015/849, gelet op artikel 49, lid 3, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale bepaling zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die voorziet in een vast bedrag van de administratieve sancties wegens overtreding van de beperkingen van betalingen in contanten en die geen onderscheid aan de hand van de concrete belangrijke omstandigheden bij de vaststelling toestaat?

1. Indien het antwoord aldus luidt dat artikel 58, lid 1, en artikel 60, lid 4, van richtlijn ( Е U) 2015/849, in het licht van artikel 49, lid 3, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, niet in de weg staan aan een nationale bepaling zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die voorziet in een vast bedrag van de administratieve sancties wegens overtreding van de beperkingen van betalingen in contanten, moeten dan artikel 58 en artikel 60, lid 4, van richtlijn 2015/849 onder inaanmerkingneming van het doeltreffendheidsbeginsel en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale bepaling zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die de rechterlijke toetsing beperkt, wanneer deze bepaling niet toestaat dat de rechter in het geval van beroep [tegen de opgelegde sanctie] een administratieve sanctie vaststelt die passend is voor de concrete bepalende omstandigheden en die onder de vastgestelde minimumhoogte ligt?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: 14/83; С -343/98 ; С -356/05; С -282/10; С -212/04 ; C-286/82 en 26/83; С -35/98; STEKO Industriemontage С -377/07; С -450/09;

Specifiek beleidsterrein: FIN; JenV