C-547/15 Interservice

Contentverzamelaar

C-547/15 Interservice

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor een verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   7 december 2015
Concept schriftelijke opmerkingen:       23 december 2015
Schriftelijke opmerkingen:                   23 januari 2016
Trefwoorden: communautair douanewetboek (CDW)

Onderwerp
Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek

Verzoekster is een SLV onderneming die een vordering tot schadevergadering heeft ingesteld tegen HON verweerder Horvath. Het gaat om een container met kleding, aangekocht door een ITA bedrijf in China. De goederen arriveren in SLV. Verzoekster, als douane-expediteur, krijgt (december 2008) opdracht de invoerformaliteiten te regelen. Daarvoor moeten de goederen naar een douanekantoor in OOS worden getransporteerd, hetgeen door IGAZ Trans wordt verzorgd. Daarna zou doorvoer naar Rome plaatsvinden. Het vervoer van SLV naar Wenen wordt door IGAZ Trans uitbesteed aan verweerder Horvath. Verweerder haalt de nodige documenten bij verzoekster op en voert de overeenkomst uit. In Wenen worden de documenten aan de firma die de douaneformaliteiten moet verrichten overhandigd. Verweerder verblijft vijf dagen op de parkeerplaats van het douanekantoor. De goederen zijn aldaar echter niet aangebracht. Er komt een nieuwe vrachtbrief en verweerder gaat op weg naar einddoel ITA zonder te weten dat de goederen niet zijn aangegeven. Hij kan echter niet aantonen dat hij, voor voortzetting van het transport, zich van de aangifte heeft vergewist. Verzoekster wordt door de SLV douaneaut, die de vervalste papieren opmerken, gemaand tot betaling van douanerechten, btw en vertragingsrente wegens onttrekking aan het douanetoezicht. Verzoekster betaalt het bedrag (16-09-2009). Tussenpersoon IGAZ Trans is sinds 11-11-2012 in liquidatie. Verzoekster wil het door haar betaalde bedrag verhalen op verweerder als schadevergoeding uit hoofde van niet-contractuele aansprakelijkheid. Zij meent dat verweerder de verplichting was aangegaan de goederen aan te geven tot inklaring ook al was hij slechts ingeschakeld als ‘ondervervoerder’. De rechter in eerste aanleg verwerpt het beroep omdat artikel 96, lid 2, van het communautair douanewetboek niet ruim mag worden uitgelegd. Onder aanvaarding van de goederen moet niet de fysieke ontvangst worden verstaan. Hij oordeelt dat uit juridisch oogpunt IGAZ Trans als vervoerder moet worden beschouwd, zodat verweerder als ondervervoerder niet aansprakelijk kan zijn op grond van het CDW. In beroep wordt dit vonnis bevestigd. De appelrechter ziet geen aangetoond onrechtmatige gedraging van verweerder noch een oorzakelijk verband tussen gedraging en schade. Verzoekster heeft cassatieberoep ingesteld. Zij stelt dat rekening houdend met opzet en structuur van het CDW het niet realistisch is de betalingsverplichting op te leggen aan een persoon die niet aan het concrete douanevervoer deelneemt.

De verwijzende HON rechter (Hooggerechtshof) moet op grond van het HON BW vaststellen of sprake is van onrechtmatig handelen volgens het CDW zodat een betalingsverplichting is ontstaan. Daarvoor moet eerst de vraag worden beantwoord of verweerder, als ondervervoerder, onderworpen is aan artikel 96 lid 2 CDW. Hij legt de volgende vragen voor aan het HvJEU:
1. Moet artikel 96, lid 2, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek aldus worden uitgelegd dat niet alleen degene die met de verkoper een overeenkomst voor het vervoer van de goederen heeft gesloten (contractuele of hoofdvervoerder) als vervoerder van de goederen moet worden aangemerkt, maar ook degene die het vervoer geheel of gedeeltelijk verricht uit hoofde van een andere, met de contractuele of hoofdvervoerder gesloten vervoerovereenkomst (ondervervoerder)?
2. Dient, bij een bevestigend antwoord op de eerste vraag, artikel 96, lid 2, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek aldus te worden uitgelegd dat in een geval als in het hoofdgeding de ondervervoerder verplicht is, alvorens het vervoer van de goederen voort te zetten, zich er naar behoren van te vergewissen dat de hoofdvervoerder de goederen daadwerkelijk conform de voorschriften heeft aangebracht bij het douanekantoor van bestemming?
Specifiek beleidsterrein: FIN

Gerelateerde documenten