C-549/13 Bundesdruckerei

Contentverzamelaar

C-549/13 Bundesdruckerei

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   9 december 2013
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   25 december 2013
Schriftelijke opmerkingen:                   25 januari 2014
Trefwoorden: overheidsopdrachten; sociale voorzieningen (minimumloon); vrijheid dienstverrichting

Onderwerp
- VWEU artikel 56 (vrije dienstverrichting)
- Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (Pb L 134, blz. 114)

De Stadt Dortmund (aanbestedende dienst – verweerster) heeft een overheidsopdracht uitgeschreven die in het PbEU is gepubliceerd. Verzoekster schrijft in en wordt geconfronteerd met de sinds mei 2012 vastgestelde eis in de DUI Wet ter waarborging van de verplichting tot betaling van cao-loon bij de aanbesteding van overheidsopdrachten in Nordrhein-Westfalen (TVgG NRW). Zij is het niet eens met de verplichting van de inschrijvers om hun (buitenlandse) onderaannemers te verplichten tot het betalen van een minimumloon en ziet daarin een beperking van de vrije dienstverrichting. In POL bestaat een dergelijke minimumloonregeling niet en gezien de levensstandaard in POL is dat ook niet gebruikelijk. Verzoekster stelt dat zij alleen zou kunnen deelnemen na een drastische wijziging van haar ondernemingsmodel.
In de procedure concludeert verzoekster dat verweerster de aanbestedingsdocumenten zodanig wijzigt dat de verplichtingen over het minimumloon niet gelden voor door opdrachtnemer ingeschakelde onderaannemers die in een andere EULS zijn gevestigd en waarvan de werknemers bij de uitvoering van de prestaties uitsluitend werkzaam zijn in het thuisland van de onderaannemer.

De verwijzende DUI rechter is van mening dat het verzoek ontvankelijk is omdat verzoekster overtuigend uiteen heeft gezet dat zij schade lijdt door de handelwijze van verweerster. Hij vindt het noodzakelijk een vraag aan het HvJEU voor te leggen aangezien de uitlegging van het EU-recht niet eenduidig. Hij legt daarom de volgende vraag voor:
„Staan artikel 56 VWEU en artikel 3, lid 1, van richtlijn 96/71/EG in de weg aan een nationale wettelijke regeling en/of aan een aanbestedingsvoorwaarde van een aanbestedende dienst, volgens welke een inschrijver die de/een aangekondigde overheidsopdracht wil verwerven
(1) zich ertoe dient te verplichten het voor de uitvoering van deze opdracht ingezette personeel een bij wet vastgesteld cao- of minimumloon te betalen, en
(2) diezelfde verplichting ook dient op te leggen aan een ingeschakelde of in te schakelen onderaannemer, alsook een verklaring van de onderaannemer aan de aanbestedende dienst moet overleggen waaruit blijkt dat bovengenoemde verplichting is opgelegd, wanneer
(a) de wet enkel voorziet in deze verplichting in het geval van aanbesteding van overheidsopdrachten, doch niet bij de plaatsing van particuliere opdrachten, en
(b) de onderaannemer in een andere EU-lidstaat is gevestigd en de werknemers van de onderaannemer bij de het uitvoeren van de prestaties van de opdracht, uitsluitend in diens thuisland worden ingezet?”

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-147/06 et C-148/06 SECAP
Specifiek beleidsterrein: BZK
Mede EZ en SZW

Gerelateerde documenten