C-549/22 Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).
Termijnen: Motivering departement: 11 oktober 2022 Schriftelijke opmerkingen: 27 november 2022
Trefwoorden: associatieovereenkomsten, nabestaandenuitkering, woonlandbeginsel
Onderwerp: Europees-mediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Democratische Volksrepubliek Algerije, anderzijds
Feiten:
Appellante woont in Algerije. Haar echtgenoot heeft in Nederland gewerkt en was ten tijde van zijn overlijden verzekerd voor de ANW. Appellante had als nabestaande van haar verzekerde echtgenoot vanaf 01-01-1999 recht op een nabestaandenuitkering op grond van de ANW. De Svb heeft die nabestaandenuitkering per 01-11-2012 beëindigd omdat appellante niet meer aan de voorwaarden zou voldoen. Na een procedure over die beslissing en een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10-11-2016 heeft de Svb bij besluit van 19-09-2018 met terugwerkende kracht de nabestaandenuitkering van appellante laten herleven met ingang van 01-11-2012. Bij besluit van eveneens 19-09-2018 heeft de Svb aan appellante meegedeeld dat de nabestaandenuitkering vanaf 01-01-2013 wordt verlaagd omdat vanaf die datum de uitkering wordt betaald volgens het kostenniveau van het land waar iemand woont. Voor Algerije is vastgesteld dat vanaf 01-01-2013 60% en vanaf 01-01-2016 40% van het maximale bedrag aan nabestaandenuitkering wordt uitbetaald. Appellante heeft aangevoerd dat zij door de verlaging van haar uitkering niet meer in haar onderhoud kan voorzien. De Svb stelt zich op het standpunt dat artikel 68, vierde lid, van de Associatieovereenkomst niet in de weg staat aan de toepassing van het woonlandbeginsel op de nabestaandenuitkering van appellante.
Overweging:
Volgens vaste rechtspraak van de Raad moet de verlaging van een uitkering op grond van het woonlandbeginsel worden gezien als een beperking van de export van die uitkering. Tussen partijen is in geschil de vraag of artikel 68, vierde lid, van de Associatieovereenkomst in de weg staat aan die beperking van de export van de nabestaandenuitkering van appellante. De vraag is allereerst of appellante in haar situatie onder de werkingssfeer van artikel 68, vierde lid, van de Associatieovereenkomst valt. Indien dit het geval is, vraagt de Raad zich af of artikel 68, vierde lid, rechtstreekse werking heeft. Volgens vaste rechtspraak van het Hof moet een bepaling van een door de EU met derde staten gesloten overeenkomst worden geacht rechtstreeks toepasselijk te zijn, wanneer zij, gelet op haar bewoordingen en op het doel en de aard van de overeenkomst, een duidelijke en nauwkeurig omschreven verplichting behelst voor welke uitvoering en werking geen verdere handeling vereist is. Ten slotte vraagt de Raad zich af of artikel 68, vierde lid, in de weg staat aan toepassing van het woonlandbeginsel. Artikel 68, vierde lid, van de Associatieovereenkomst voorziet naar de letter in het vrij mogen overmaken van bepaalde uitkeringen naar Algerije tegen een reguliere koers. Hoewel deze formulering niet geheel duidelijk is, bestaat bij de Raad geen wezenlijke twijfel dat deze bepaling mede een verplichting bevat tot export van uitkeringen naar personen die in Algerije wonen. Zonder een dergelijke verplichting is de opheffing van valutarestricties weinig zinvol. Bovendien is de uitzondering voor uitkeringen waarvoor geen premie is betaald niet goed verklaarbaar als de bepaling enkel voorziet in de opheffing van valutarestricties. Maar daarmee staat nog niet vast dat deze bepaling ook in de weg staat aan een verlaging van de uitkering op grond van het woonlandbeginsel.
Prejudiciële vragen:
1. Moet artikel 68, vierde lid, van de Associatieovereenkomst zo uitgelegd worden dat het van toepassing is op een in Algerije woonachtige nabestaande van een overleden werknemer die haar nabestaandenuitkering wil exporteren naar Algerije? Zo ja,
2. Moet artikel 68, vierde lid, van de Associatieovereenkomst gelet op haar bewoordingen en op het doel en de aard ervan zo uitgelegd worden dat het rechtstreeks toepasselijk is, zodat personen op wie deze bepaling van toepassing is het recht hebben om zich er voor de rechterlijke instanties van de lidstaten rechtstreeks op te beroepen, om ervoor te zorgen dat hiermee strijdige nationaalrechtelijke regels buiten toepassing worden gelaten? Zo ja,
3. Moet artikel 68, vierde lid, van de Associatieovereenkomst zo worden uitgelegd dat het in de weg staat aan toepassing van het woonlandbeginsel, als bedoeld in artikel 17, derde lid, van de ANW, welke leidt tot een beperking van de export van de nabestaandenuitkering naar Algerije?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: (C-103/94), (C-336/05), (C-276/06), (C-277/94), (C-262/96), (C-485/07), , (C-416/96)
Specifiek beleidsterrein: SZW, BZ