C-55/21 Direktor na Agentsia "Mitnitsi"

Contentverzamelaar

C-55/21 Direktor na Agentsia "Mitnitsi"

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     25 maart 2021
Schriftelijke opmerkingen:                     11 mei 2021

Trefwoorden : accijns; tabak; belastingen;

Onderwerp :

-           Richtlijn 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van richtlijn 92/12/EEG;

-           Richtlijn 2011/64/EU van de Raad van 21 juni 2011 betreffende de structuur en de tarieven van de accijns op tabaksfabrikaten;

Feiten:

Verweerster in cassatie (de onderneming Imperial Tobacco Bulgaria) is een erkende entrepothoudster in de zin van de ZADS (wet betreffende accijns en belastingentrepots), die haar belastingentrepot in Bulgarije heeft. De onderneming verzocht TD (de regiokantoor van de douaneautoriteit) om teruggaaf van accijns over accijnsgoederen. Verweerster heeft aangevoerd dat deze goederen, die tot verbruik zijn uitgeslagen, tabaksfabrikaten zijn die eigendom waren van “Imperial Tobacco Bulgaria” en onder toezicht van de douaneautoriteit zijn vernietigd. Hierbij werd een beroep gedaan op artikel 25(1) dat bepaalt dat geen accijns verschuldigd is voor van fiscale merktekens voorziene goederen die onder toezicht van de douaneautoriteit zijn vernietigd. De douaneautoriteit heeft het verzoek afgewezen en het daarop ingestelde bezwaar door verweerster werd ook afgewezen. Vervolgens heeft verweerster beroep ingesteld bij de bestuursrechter. Deze rechter heeft het besluit van de douaneautoriteit nietig verklaard, aangezien het volgens hem in strijd met het materiële recht was vastgesteld. De directeur van de douaneautoriteit (verzoekster in cassatie) heeft bij de verwijzende rechter beroep in cassatie ingesteld tegen dit vonnis.

Overweging:

De douaneautoriteit weigert de voldane accijns terug te geven, aangezien zij van mening is dat de bepalingen van de ZADS, van richtlijn 2008/118 en van richtlijn 2011/64 niet voorzien in een teruggaaf van accijns voor van fiscale merktekens voorziene goederen die tot verbruik zijn uitgeslagen en onder toezicht van de douaneautoriteit op regelmatige wijze zijn vernietigd. Dit kenmerkt ook het geschil tussen partijen over de vraag of de bepalingen van de richtlijnen voorzien in de mogelijkheid tot teruggaaf van reeds voldane accijns voor tabaksfabrikaten die tot verbruik zijn uitgeslagen en nadien onder toezicht van de douaneautoriteit zijn vernietigd, of deze de lidstaten verplichten regelingen voor een dergelijke teruggaaf vast te stellen en, ingeval deze vragen bevestigend worden beantwoord, of de niet-nakoming van deze verplichting de betrokken personen de mogelijkheid biedt om zich op de bepalingen en fundamentele beginselen van het Unierecht te beroepen om teruggaaf van de voldane accijns te verkrijgen. Om het geding in overeenstemming met de toepasselijke bepalingen van het Unierecht te kunnen beslechten, acht de verwijzende rechter het noodzakelijk om het Hof prejudiciële vragen voor te leggen over de uitlegging van artikel 11 van richtlijn 2008/118 en artikel 17 van richtlijn 2011/64.

Prejudiciële vragen:

1) Dienen artikel 11 van richtlijn 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 en artikel 17, lid 1, onder b), van richtlijn 2011/64/EU van de Raad van 21 juni 2011 aldus te worden uitgelegd dat deze de lidstaten verplichten om regelingen vast te stellen inzake de teruggaaf van accijns, daaronder begrepen die op tabaksfabrikaten die tot verbruik zijn uitgeslagen en onder toezicht van de douaneautoriteit zijn vernietigd?

2) Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, kunnen de betrokken personen zich dan beroepen op de rechtstreekse werking van de bepalingen van de richtlijnen en de beginselen van het Unierecht, als een lidstaat niet heeft voldaan aan zijn verplichting om dergelijke regelingen vast te stellen?

3) Indien de eerste en de tweede vraag bevestigend worden beantwoord, geeft de rechtstreekse werking van de genoemde bepalingen met inachtneming van de in het onderhavige geval vastgestelde feiten dan louter op grond van het verzoek en zonder verdere formaliteiten recht op teruggaaf van de voldane accijns?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:

Specifiek beleidsterrein: FIN-fiscaal

Gerelateerde documenten