C-551/16 Klein Schiphorst

Contentverzamelaar

C-551/16 Klein Schiphorst

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:   20 december 2016
Concept schriftelijke opmerkingen:       6 januari 2017
Schriftelijke opmerkingen:                   6 februari 2017

Trefwoorden: sociale zekerheid (pensioen); vrij verkeer werknemers; gelijke behandeling;

Onderwerp: - Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de sociale zekerheidsstelsels.

Verzoeker heeft de NL nationaliteit. Hij ontving sinds 02-05-2011 in NL een WW-uitkering en heeft op 19-07-2012 het UWV (verweerder) verzocht om met behoud van zijn uitkering drie maanden werk te zoeken in ZWI, waar hij nu sinds 01-09-2012 woont. Hij is meeverhuisd met zijn ZWI echtgenote die in NL werkte en sinds 01-09-2012 een baan heeft bij het ZWI kantoor van haar werkgever. Op 19-11-2012 vraagt verzoeker verlenging van de ‘export’-termijn waarbij hij een beroep doet op Vo. 883/2004. Verweerder wijst dit bij besluit van 21-11-2012 af. Verzoekers bezwaar wordt ongegrond verklaard, verweerder geeft aan geen gebruik te maken van de in Vo. 883/2004 gegeven mogelijkheid tot verlenging. De zaak wordt voorgelegd aan de Rb AMS die het beroep gegrond verklaard wegens ondeugdelijke motivering waarom verweerder de mogelijkheid tot verlenging niet benut. Maar verweerder wijst het bezwaar van verzoeker van 15-11-2013 opnieuw als ongegrond af. Verweerder stelt als uitgangspunt te hanteren de exporttermijn na drie maanden niet te verlengen. In casu acht hij de kans voor verzoeker om werk in NL te vinden groter dan die in ZWI en de opstelling van verzoeker bij het zoeken naar werk in ZWI acht het UWV niet overtuigend genoeg om van zijn uitgangspunt af te stappen. Hij wijst op het discretionaire karakter van zijn bevoegdheid in de Vo. en het woonplaatsvereiste. Verlenging wordt wel in beschouwing genomen indien een aanvrager bijvoorbeeld in een traject met concreet uitzicht op werk zit. In hoger beroep stelt verzoeker discriminatie aangezien iedere EU-burger recht zou hebben op verlenging. Hij had concreet uitzicht op een baan, werd begeleid door de ZWI arbeidsbemiddeling (RAV) en acht zijn kansen op werk gezien de werkloosheid in NL in ZWI hoger gezien zijn arbeidsprofiel. Door het beëindigen van de uitkering is de begeleiding van het RAV in ZWI stopgezet. Hij wijst op de hoge kosten van levensonderhoud in ZWI en de nadelige financiële gevolgen toen hij geen uitkering meer kreeg.

Bij de verwijzende NL rechter (Centrale Raad van Beroep) herhaalt verweerder de eerdergenoemde weigeringsgronden. Hij heeft bij brief van 27-01-2011 van MinSZW de aanwijzing gekregen dat NL als uitgangspunt zal hanteren geen gebruik te maken van de verlengingsmogelijkheid. Hij stelt dat er van bijzondere omstandigheden voor verzoeker geen sprake was, geen concreet uitzicht op werk.

De verwijzende rechter stelt vast dat verzoeker geen intentieverklaring van een ZWI werkgever heeft kunnen overleggen. De vraag moet worden beantwoord of verweerder terecht geen gebruik maakt van de mogelijkheid tot verlenging. Het HvJEU heeft in arrest C-443/11 gewezen op de in VWEU artikel 48 genoemde coördinatie, en niet op de harmonisatie van de sociale zekerheidsstelsels, en de gevolgen daarvan in C-345/09. Er is dan ook geen garantie dat een verplaatsing naar een andere EULS voor de sociale zekerheid neutraal is. (C-208/07). Ook het woonplaatsvereiste is niet verboden (o.a. C-228/07). De vraag blijft echter of het de EULS vrij staat om geheel af te zien van de bevoegdheid tot verlenging, mede met het oog op het beginsel van loyale samenwerking en het recht op vrij verkeer van de werknemer. Hij legt het HvJEU de volgende vragen voor:

1. Mag de in artikel 64, eerste lid, aanhef en onder c, van Vo 883/2004 gegeven bevoegdheid, gelet op de artikelen 63 en 7 van Vo 883/2004, doel en strekking van Vo 883/2004 en het vrij verkeer van personen en werknemers, aldus worden toegepast dat een verzoek om verlenging van de export van een werkloosheidsuitkering in beginsel wordt geweigerd, tenzij naar het oordeel van het Uwv gegeven de bijzondere omstandigheden van het concrete geval, bijvoorbeeld in het geval dat er een concreet en aantoonbaar uitzicht is op werk, in redelijkheid niet tot weigering van exportverlenging kan worden besloten? Zo nee,

2. Hoe dienen lidstaten de in artikel 64, eerste lid, aanhef en onder c, van Vo 883/2004 gegeven bevoegdheid wel toe te passen?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-208/07 Von ChamierGlisczinki; C-228/07 Petersen; C-345/09 Van Delft; C-443/11 Jeltes;

Specifiek beleidsterrein: SZW