C-553/16 TTL

Contentverzamelaar

C-553/16 TTL

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   22 december 2016
Concept schriftelijke opmerkingen:       8 januari 2017
Schriftelijke opmerkingen:                   8 februari 2017

Trefwoorden: belasting; verdragen ter voorkoming van dubbele belasting; recht vrije vestiging; vrij kapitaalverkeer;

Onderwerp: - Overeenkomsten tussen respectievelijk Nederland, Oostenrijk, Polen en de Volksrepubliek Bulgarije tot het vermijden van dubbele belasting;

- VEU artikel 5.4 (evenredigheidsbeginsel); artikel 12 b (subsidiariteitsbeginsel)
- VWEU artikel 49 (vrije vestiging); artikel 54 (gelijkstelling vennootschappen natuurlijke personen); artikel 63 e.v. (vrij kapitaalverkeer);

Verzoekster heeft cassatieberoep ingesteld tegen een op 22-10-2013 gewezen vonnis waarmee haar beroep tegen een navorderingsaanslag tot het betalen van interest is afgewezen. Het gaat om inkomsten van niet-ingezetenen uit een binnenlandse bron vanaf het verstrijken van de termijn voor de betaling ervan naar BUL recht tot aan de dag waarop is bewezen dat is voldaan aan de voorwaarden voor de toepassing van de overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting van de betrokken EULS waarin de ontvanger van de inkomsten in het register is opgenomen. Verzoekster betaalde tussen 2007 – 2010 aan het NL bedrijf Gatx Dutch en aan VTG Austria bedragen voor verhuur van ketelwagens over welke bedragen zij wettelijk interest moest betalen. In 2010 geldt hetzelfde voor bedragen uit verhuur van ketelwagens aan Gatx Reil Poland. Over de feiten in de zaak bestaan geen meningsverschillen. De overeenkomsten over dubbele belasting worden toegepast indien aan de voorwaarden daarvoor is voldaan. Daarover beslist de belastingAut binnen 60 dagen. Verzoekster heeft de bewijzen dat aan de voorwaarden was voldaan van de drie niet-ingezeten vennootschappen (NL, OOS en POL) ontvangen zodat ervan is uitgegaan dat dit in orde was.

De verwijzende BUL cassatierechter haalt vaste rechtspraak aan van het HvJEU waarin is bepaald dat directe belastingen weliswaar tot de bevoegdheid van de EULS behoren maar dat de EULS verplicht zijn deze bevoegdheid in overeenstemming met het EUrecht uit te oefenen. Hij wijst ook op de zaken C-371/10 over dubbele belastingheffing waarin het HvJEU oordeelde dat de litigieuze regeling onevenredig was. Ook in C-436/08 en C-37/08 oordeelt het HvJEU dat verschil in behandeling van in en buiten een EULS gevestigde vennootschap belemmerend kan werken op de vrije vestiging. Verzoekster stelt dat de vraag moet luiden wat de juridische kwalificatie van de inkomsten uit de beschikbaarstelling van de ketelwagens is en of het heffen van interest toelaatbaar is als vaststaat dat de hoofdschuld niet bestaat.

De verwijzende rechter stelt vast dat in de BUL regeling onderscheid wordt gemaakt naar betaling van de interest door in binnen- dan wel buitenland gevestigde ondernemingen hetgeen leidt tot ongelijke behandeling. Hij vraagt zich dan ook af of de BUL regeling strijdig is met het evenredigheidsbeginsel en het vrije kapitaalverkeer. Hij legt de volgende vragen voor aan het HvJEU:

1. Is een nationale wettelijke bepaling als artikel 175, lid 2, punt 3, DOPK, op grond waarvan een ingezeten vennootschap die aan bronheffing onderworpen inkomsten uitbetaalt, verplicht is interest te betalen voor de periode vanaf het verstrijken van de termijn voor de betaling van de belasting op de inkomsten tot op de dag waarop de in een andere lidstaat gevestigde niet-ingezetene het bewijs levert dat is voldaan aan de voorwaarden voor de toepassing van een overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting met de Republiek Bulgarije, ook wanneer op basis van die overeenkomst de belasting niet of in geringere mate moet worden betaald, verenigbaar met artikel 5, lid 4, en artikel 12, onder b), VWEU?

2. Zijn een wettelijke bepaling als artikel 175, lid 2, punt 3, DOPK en een praktijk van de belastingdienst, volgens welke van de vennootschap die aan bronheffing onderworpen inkomsten uitbetaalt, interest kan worden geheven voor de periode vanaf het verstrijken van de termijn voor de betaling van de belasting op de inkomsten tot op de dag waarop de in een andere lidstaat gevestigde niet-ingezetene het bewijs levert dat is voldaan aan de voorwaarden voor de toepassing van een overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting met de Republiek Bulgarije, ook wanneer op basis van die overeenkomst de belastingen niet of in geringere mate moeten worden betaald, verenigbaar met de artikelen 49, 54, 63 en 65, leden 1 en 3, VWEU?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-182/08 Glaxo Wellcome; C-371/10 National Grid Indus;

Specifiek beleidsterrein: FIN

Gerelateerde documenten