C-556/16

Contentverzamelaar

C-556/16

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:   20 december 2016
Concept schriftelijke opmerkingen:       6 januari 2017
Schriftelijke opmerkingen:                   6 februari 2017

Trefwoorden: douane-indeling (damesondergoed); gemeenschappelijke nomenclatuur (GN)

Onderwerp: - verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (Pb L 256, blz. 1)

Verzoekster vraagt 25-10-2013 een bindende tariefinlichting (BTI) voor een damesvormslip (met drie verschillende artikelnummers omdat deze uit drie verschillende landen afkomstig zijn). Het gaat om naadloos gebreide corsetterieproducten met een steunfunctie. Zij stelt indeling voor in GN-post 6212 9000 000 [Bustehouders, gaines (step-ins), korsetten, bretels, jarretelles,kousenbanden en dergelijke artikelen, alsmede delen daarvan, ook indien van brei- of haakwerk, anders dan bustehouders, gaines (step-ins) en gainebroeken (panty’s) en corseletten]. Verweerder (douanekantoor Hannover) wijst dit af en deelt de goederen bij besluit van 10-12-2013 in onder GN-post 6108 2200 000 (Slips van synthetische of kunstmatige vezels).Verzoekster maakt bezwaar, maar verweerder verklaart dit na advies van het Bildungs- und Wissenschaftszentrum van 15-01-2014 ongegrond. Hij stelt dat het product als een heupslip moet worden beschouwd die op grond van zijn bi-elastische verwerking een vormgevende, ondersteunende functie zou moeten hebben. De aangeboden producten voldoen niet aan alle onder GN 6212 genoemde criteria, namelijk dat rekbaarheid van gainebroeken in de breedte beperkt moet zijn. Verzoekster voert aan dat tegenwoordig rekbaarheid in de breedte nodig is om draaggemak te bevorderen en problemen bij aantrekken te voorkomen. Maar verweerder blijft erbij dat beperking van rekbaarheid in de breedte dwingend noodzakelijk is om voor de voorgestelde tariefindeling in aanmerking te komen. Het is en blijft dan ook een gewone ‘slip van haakwerk’. Verzoekster stelt 05-12-2014 beroep in en houdt vast aan haar eis. De slips geven bijzonder veel ondersteuning rond de taille. Op grond van de bi-elastische verwerking van de gainebroek beschikt deze zelfs over een terugveerkracht die voor de beperking van de rekbaarheid in de breedte doorslaggevend is, de zogenaamde “Elongationsstützkraft”. Die eigenschap wordt verkregen door de verwerking van speciale, voor naadloze producten ontwikkelde elastaangarens (LYCRA®) en een bijzondere, geoctrooieerde productietechniek. Met laserscans is aangetoond dat de draagster een slanker silhouet krijgt. Beperking van de rekbaarheid is niet wetenschappelijk bewezen maar volgt uit persoonlijke bevindingen. Verzoekster wijst ook op de bevestiging van het gerenommeerde Hohenstein Institut dat het om shapewear gaat. Verweerder herhaalt zijn eerdere argumenten en stelt vast dat de vereiste beperking van rekbaarheid in de breedte (ook niet door de tests van het Hohenstein Institut) niet is gegarandeerd en blijft bij indeling in GN 6212. In het douanetarief wordt niet gesproken over een wetenschappelijke meetmethode zodat deze voor vaststelling van de indeling niet kan worden gebruikt.

De verwijzende DUI rechter (belastingrechter Hamburg) stelt vast dat het product voldoet aan twee van de drie gestelde eisen maar dat de vraag blijft of aan de onder b) in de onderverdeling 6212 2000 genoemde eis wordt voldaan, te weten rekbaar in de hoogte maar beperkt rekbaar in de breedte. Aangezien de toelichting op dit punt niet eenduidig is ziet hij zich genoodzaakt de volgende vragen aan het HvJEU voor te leggen:

1. a) Dienen de toelichtingen van de Europese Commissie op de gecombineerde nomenclatuur van de Europese Unie betreffende onderverdeling 6212 2000 (PB 2015, C 76, blz. 1, 255) aldus te worden uitgelegd dat bij gainebroeken (panty’s) de elasticiteit “in de breedte (dwarsrichting)” reeds “beperkt” is wanneer de rekbaarheid in de breedte geringer is dan de rekbaarheid in de hoogte?
    b) Ingeval vraag 1 a) bevestigend wordt beantwoord: Aan de hand van welke objectieve criteria dient de vergelijking tussen de rekbaarheid in de breedte en de rekbaarheid in de hoogte te worden verricht?

2. Ingeval vraag 1 a) ontkennend wordt beantwoord:

   a) Dienen de toelichtingen van de Europese Commissie op de gecombineerde nomenclatuur van de Europese Unie betreffende onderverdeling 6212 2000 (PB 2015, C 76, blz. 1, 255) aldus te worden uitgelegd dat bij gainebroeken (panty’s) de elasticiteit “in de breedte (dwarsrichting)” pas dan “beperkt” is wanneer de rekbaarheid in de breedte duidelijk geringer is dan de rekbaarheid in de hoogte?

   b) Ingeval vraag 2 a) bevestigend wordt beantwoord:

Aan de hand van welke objectieve criteria dient deze vergelijking tussen de rekbaarheid in de breedte en de rekbaarheid in de hoogte te worden verricht en welke beoordelingsmaatstaf dient daarbij te worden toegepast?
3. Ingeval vraag 2 a) ontkennend wordt beantwoord:

   a) Dienen de toelichtingen van de Europese Commissie op de gecombineerde nomenclatuur van de Europese Unie betreffende onderverdeling 6212 2000 (PB 2015, C 76, blz. 1, 255) aldus te worden uitgelegd dat de beperking van de rekbaarheid in de breedte bij gainebroeken (panty’s) niet wordt gedefinieerd door de verhouding tussen de rekbaarheid in de breedte en de rekbaarheid in de hoogte, maar dat hiermee een absolute beperktheid van de rekbaarheid in de breedte wordt bedoeld?

   b) Ingeval vraag 3 a) bevestigend wordt beantwoord: Aan de hand van welke objectieve criteria moet worden onderzocht of de rekbaarheid van een gainebroek (panty) in de breedte beperkt is in de zin van vraag 3 a)?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie:

Specifiek beleidsterrein: FIN