C-556/17

Contentverzamelaar

C-556/17

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:    19 februari 2018
Schriftelijke opmerkingen:                    5 april 2018

Trefwoorden: asiel; effectieve rechtsbescherming

Onderwerp:

-           Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming;
-           Handvest van de grondrechten van de Europese Unie artikel 47;

Feiten:

Verzoeker woonde in Rusland, exploiteerde verschillende restaurants als ondernemer en trad ook op als lid van de rechtse liberale Russische oppositiepartij Causa Justa. Op vordering van verzoeker werd een proces aangespannen tegen een ambtenaar. Hierdoor kwam verzoeker, die de klacht had ingediend, uiteindelijk terecht in de positie van verdachte. Hierop vluchtte verzoeker naar Oostenrijk en vervolgens naar Tsjechië waar hij werd uitgeleverd aan Rusland. Gelet op de uitlevering keerde verzoeker terug naar Rusland, waar hij in staat van beschuldiging werd gesteld maar werd vrijgelaten. Verzoeker stak op 09.12.2013 illegaal de Hongaarse grens over. Verzoeker kon zijn recht op verblijf in Hongarije niet rechtvaardigen op verzoek van de grenspolitie waarop zij hem arresteerden. Op dezelfde dag van zijn arrestatie diende verzoeker een verzoek om internationale bescherming in. Bij beslissing van 15.08.2014 heeft verweerder het verzoek om internationale bescherming van verzoeker afgewezen: hem werd noch de vluchtelingenstatus noch de subsidiaire beschermingsstatus verleend en bovendien verklaarde verweerder dat het beginsel van non-refoulement niet van toepassing was. Verzoeker heeft tegen de beslissing van verweerder beroep ingesteld bij de verwijzende rechter die op 06.05.2015 de beslissing van verweerder heeft vernietigd en verweerder heeft gelast de procedure te heropenen en een nieuwe beslissing te nemen. Met zijn tweede beslissing heeft verweerder verzoekers aanvraag voor toekenning van de vluchtelingenstatus en subsidiaire bescherming opnieuw afgewezen en het beginsel van non-refoulement buiten toepassing verklaard. Verzoeker heeft ook in het kader van de nieuwe procedure beroep ingesteld tegen de beslissing van verweerder. Bij een tweede uitspraak van 25.02.2017 heeft de verwijzende rechter ook de tweede beslissing van verweerder vernietigd en verweerder opnieuw gelast de procedure te heropenen en een nieuwe beslissing te nemen. Bij beslissing van 15.05.2017, waartegen de onderhavige procedure is gericht, heeft verweerder voor de derde maal het verzoek om toekenning van de vluchtelingenstatus of de subsidiaire beschermingsstatus van verzoeker afgewezen en het beginsel van non-refoulement buiten toepassing verklaard. Bij het onderzoek van de voorwaarden voor erkenning van de vluchtelingenstatus kwam verweerder in die beslissing opnieuw tot de slotsom dat er in de zaak van verzoeker geen sprake was van politieke vervolging. Wat de toekenning van de status van subsidiaire bescherming betreft, herhaalde verweerder dat verzoeker de door de Russische autoriteiten aangeboden amnestie niet had aanvaard, dat hij in het eerste tegen hem ingeleide proces was vrijgesproken en dat de Russische autoriteiten hem na zijn uitlevering in 2013, na afloop van zijn detentie, overeenkomstig de wet hebben vrijgelaten. Wat het beginsel van non-refoulement betreft, heeft verweerder geconcludeerd dat volgens de meest recente informatie over het land van herkomst waarover hij voor 2014 en 2015 beschikte, personen die na een langere periode naar Rusland willen terugkeren, in dat land geen ongemak of straf ondervinden.

Overweging:

De verwijzende rechter wijst erop dat de rechterlijke instanties niet in staat zijn de beslissingen van de bevoegde autoriteit op dit gebied te wijzigen, maar zij administratieve beslissingen die in strijd zijn met de wet enkel nog kunnen vernietigen en de bevoegde autoriteit zo nodig gelasten een nieuwe procedure in te leiden. In de onderhavige procedure heeft het bestuursorgaan voor de derde maal de rechterlijke uitspraak niet nageleefd, wat volgens de nationale regelgeving de nietigheid van de beslissing meebrengt. De verwijzende rechter kan de verweerder echter “niet gelasten” de asielzoeker internationale bescherming te verlenen en hij kan de administratieve autoriteit evenmin straffen indien deze de in het vonnis verstrekte bevelen niet nakomt. De verwijzende rechter merkt op dat de procedure in asielzaken één enkele aanleg betreft, zodat tegen de beslissing van verweerder geen administratief bezwaar openstaat. De verwijzende rechter meent dat de Hongaarse wettelijke regeling de rechterlijke instanties hun bevoegdheid tot herziening in asielzaken heeft ontnomen, zodat deze regeling niet de effectieve bescherming biedt waarin artikel 47 van het Handvest en artikel 46(3) van de richtlijn voorzien. Volgens de verwijzende rechter moet de zaak voor uitlegging worden voorgelegd aan het Hof, aangezien het niet duidelijk is of de Hongaarse rechterlijke instanties krachtens artikel 46(3) van de richtlijn het recht hebben de beslissingen van de asielautoriteit op basis van deze bepaling te wijzigen, met name in gevallen waarin een gerecht reeds heeft verklaard dat de vorderingen van de asielzoeker gegrond zijn, maar het geen rechtsinstrument heeft om zijn beslissing ten uitvoer te leggen.

Prejudiciële vragen:

Dient artikel 46, lid 3, van richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming, gelezen in samenhang met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, aldus te worden uitgelegd dat de Hongaarse rechterlijke instanties administratieve beslissingen van de op het gebied van asiel bevoegde autoriteiten waarbij internationale bescherming wordt geweigerd, kunnen wijzigen en aldus internationale bescherming kunnen verlenen?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Glencore Grain Hungary C-254/16; Ognyanov C-614/14.

Specifiek beleidsterrein: JenV-dmb