C-557/12 KONE ea
Zie bijlage rechts voor de verwijizngsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 28 januari 2013 (Concept-) schriftelijke opmerkingen: 14 februari 2013 Schriftelijke opmerkingen: 14 maart 2013 Trefwoorden: mededinging; verbod kartelvorming
Onderwerp: Artikel 101 VWEU (verbod kartelvorming)
De vijf verzoeksters zijn lift/roltrappeninstallateurs die door de CIE voor een bedrag van € 992 mln zijn beboet wegens deelname aan een kartel in DUI, LUX en NL tussen 2003 en 2005. Onderhavige zaak betreft een schadestaatprocedure ingesteld door ÖBB Infrastruktur AG (verweerster in deze procedure). Zij eist van verzoekers ruim € 8 mln + rente/kosten omdat zij meer voor liften en roltrappen heeft moeten betalen dan in een markt zonder mededingingsregeling het geval zou zijn geweest. Zij stelt dat de kartelvorming een prijsopdrijvende werking heeft gehad op de producten van fabrikanten die niet aan het kartel deelnamen. (zgn ‘umbrella pricing’) Verzoeksters bestrijden dit en benadrukken dat artikel 101 VWEU niet strekt tot bescherming tegen dergelijke schade. Er is geen causaal verband, en indirecte schade komt niet voor vergoeding in aanmerking. De rechter in eerste aanleg gaat daarin mee en wijst verweersters vordering af. ÖBB gaat in beroep. De hogere rechter wijst het betwiste deel van de vordering wel toe omdat ‘een ieder het recht heeft om schadevergoeding te vorderen’, en hij is van mening dat wel is voldaan aan het relativiteitsvereiste.
Verzoeksters leggen de zaak voor aan de verwijzende OOS rechter (Oberste Gerichtshof). Die stelt vast dat in het OOS recht de regels voor causaal verband, welke wegens ontbreken van gemeenschappelijke regels op nationaal niveau vastgelegd worden, ruimer worden toegepast dan het HvJEU dit heeft uitgesproken. Hij legt de volgende vraag voor aan het HvJEU: „Moet artikel 101 VWEU (artikel 81 EG, artikel 85 EG-Verdrag) aldus worden uitgelegd dat eenieder van karteldeelnemers vergoeding kan verlangen van de schade die hij heeft geleden als gevolg van de prijsstelling door een kartelbuitenstaander, die in het zog van de hogere marktprijs zijn eigen prijzen voor zijn producten meer heeft verhoogd dan hij zonder het kartel zou hebben gedaan (umbrella pricing), zodat op grond van het door het Hof van Justitie geformuleerde effectiviteitsbeginsel een aanspraak in het nationale recht moet bestaan?”
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-295/04 – C-298/04 Manfredi; C-360/09 Pfleiderer Specifiek beleidsterrein: EZ