C-558/15 Vieira Azevedo ea

Contentverzamelaar

C-558/15 Vieira Azevedo ea

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   25 december 2015
Concept schriftelijke opmerkingen:       11 januari 2016
Schriftelijke opmerkingen:                   11 februari 2016
Trefwoorden: motorrijtuigenverzekering; EEX

Onderwerp
- Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken;
- Vierde richtlijn motorrijtuigenverzekering (RL 2000/26/EG van het Parlement en de Raad van 16 mei 2000, zoals gewijzigd bij RL 2005/14 van het Parlement en de Raad van 11 mei 2005)

Op 17-10-2007 heeft op een autosnelweg in aanleg in SPA een (eenzijdig) verkeersongeval plaatsgevonden. Het voertuig was gehuurd en in gebruik bij Sósia Construções, en werd bestuurd door een SPA chauffeur, door wiens onoplettendheid het ongeval plaatsvond. Verzoeker raakt gewond, de echtgenoot/vader van medeverzoekers komt om. Zij stellen een schadevordering in tegen verweerster CED Portugal, subsidiair het motorrijtuigenwaarborgfonds (FGA) mocht CED niet aan haar verplichtingen kunnen voldoen. De weduwe heeft een pensioen van het Fonds voor arbeidsongevallen (FAT) ontvangen, vermeerderd met een voorziening voor toekomstige betalingsverplichtingen. Verweerster CED stelt dat de POR gerechten onbevoegd zijn; zij is niet bevoegd tot vertegenwoordiging van de verzekeraar van de eigenaar van het voertuig (SPA Helvetia), maar is in POR enkel correspondent voor behandeling van schadeclaims in de buitengerechtelijke fase. Zowel de bestuurder als verzoeker hebben hun gewone verblijfplaats in SPA en de vordering is inmiddels naar SPA recht verjaard. Door de verjaring voldoet het verzoek tot schadevergoeding volgens FGA niet aan de voorwaarden voor dekking, mede gezien de schade is gedekt door schadeloosstelling voor arbeidsongevallen conform de POR WA-verzekering. De rechter in eerste aanleg verklaart de vorderingen ongegrond. Verzoekers gaan in hoger beroep.

De verwijzende POR rechter (Rb Porto) oordeelt dat het standpunt van CED dat zij niet over passieve legitimatie beschikt indruist tegen de ratio legis van de motorvoertuigenRLn en tegen de POR regeling op dat terrein (zoals in de WA-wet), op grond waarvan zij verplicht is verzoeken om schadeloosstelling volledig te behandelen; dit is ook bevestigd door jurisprudentie van de hoogste POR rechter. Voor wat betreft de gestelde verjaring moet nader onderzoek worden gedaan naar verzoekers ‘incidentele’ verblijf in SPA aangezien verzoeker daarover onvoldoende gegevens heeft verschaft om te bezien of hij aan de voorwaarden van het begrip ‘incidenteel’ (in het BW) heeft voldaan. Verder zet de verwijzende rechter uitgebreid uiteen hoe in POR is geworsteld met de implementatie van de diverse Rln op dit terrein. In RL 2000/26 is onder meer bepaald dat de aanwijzing van een schaderegelaar op zich niet wordt beschouwd als de opening van een bijkantoor in de zin van RL 92/49/EEG en de schaderegelaar niet wordt beschouwd als een vestiging in de zin van RL 88/357/EEG noch als een vestiging in de zin van Vo. 44/2001. Op grond van Vo. 44/2001 kan het slachtoffer van een verkeersongeval de maatschappij van de WA-verzekering reeds oproepen in zijn woonlidstaat. Uit het arrest Welter is in een aantal POR rechterlijke beslissingen afgeleid dat de met de schaderegeling belaste vertegenwoordiger door de gelaedeerde voor de rechter kan worden opgeroepen op grond van een verplichting tot schadeloosstelling wegens onrechtmatige daad, met een beroep op de WA-verzekering voor motorrijtuigen.
Voor zover de verwijzende rechter kan zien heeft het HvJEU zich nog niet uitgesproken over de vraag of de vertegenwoordiger van de verzekeraar die zijn werkzaamheid uitoefent in een andere EULS door POR onderdanen in rechte kan worden opgeroepen voor schadevorderingen in verband met verkeersongevallen die zich buiten POR grondgebied hebben voorgedaan. Hij legt de volgende vragen aan het HvJEU voor:
1. Moeten overweging 16 bis en artikel 4 van de Vierde richtlijn motorrijtuigenverzekering (richtlijn 2000/26/EG van het Parlement en de Raad van 16 mei 2000, zoals gewijzigd bij richtlijn 2005/14 van het Parlement en de Raad van 11 mei 2005), rekening houdend het bepaalde in artikel 4, leden 4, 5 en 8 (waaraan in Portugees recht uitvoering is gegeven in artikel 43 van Decreto-Lei 522/85 van 31 december 1985, zoals gewijzigd bij Decreto-Lei 72-A/2003 van 14 april 2003), aldus worden uitgelegd dat op grond daarvan de vertegenwoordiger van de verzekeraar die niet werkzaam is in het land waar de rechtsvordering tot schadeloosstelling voor een verkeersongeval is ingediend, uit hoofde van een in een ander land van de Europese Unie gesloten verplichte aansprakelijkheidsverzekering voor motorvoertuigen in rechte kan worden opgeroepen?
2. Hangt bij een bevestigend antwoord op de eerste vraag die mogelijkheid af van de concrete bedingen in de vertegenwoordigingsovereenkomst tussen de vertegenwoordiger en de verzekeraar?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-306/12 Spedition Welter
Specifiek beleidsterrein: VenJ mede IenM

Gerelateerde documenten