C-558/16

Contentverzamelaar

C-558/16

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   27 december 2016
Concept schriftelijke opmerkingen:       13 januari 2017
Schriftelijke opmerkingen:                   13 februari 2017

Trefwoorden: Europese erfrechtverordening (EEVo);

Onderwerp: - verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring.

Verzoekster D is tezamen met haar zoon S ieder voor de helft erfgenaam van de overleden echtgenoot L. Allen hebben de DUI nationaliteit en altijd in DUI gewoond. Er zijn geen huwelijkse voorwaarden overeengekomen en er is geen testament. Tot de eigendommen van erflater behoren zowel goederen in DUI als een gedeeld eigendomsrecht van een onroerende zaak in ZWE. Verzoekster krijgt van de DUI Rb een nationale erfrechtverklaring, maar in een (notariële) zitting op 16-06-2016 vraagt zij om een EEV ten behoeve van overschrijving eigendomsrecht van het stuk grond in ZWE. Het verzoek wordt afgewezen op de grond dat het erfdeel van verzoekster D niet in de erfrechtverklaring kan worden opgenomen voor zover het berust op §1371, lid 1 DUI Bw, omdat dit een bepaling van huwelijksvermogensrecht betreft die niet onder het toepassingsgebied van de EEV valt. Deze bepaling luidt (voor zover relevant) als volgt:

“Wanneer er een einde komt aan het huwelijksvermogensstelsel door het overlijden van één van de echtgenoten, wordt de aanwas van het vermogen (‘Zugewinn’) aldus verrekend dat het wettelijk erfdeel van de langstlevende echtgenoot met een kwart van de nalatenschap wordt verhoogd; hierbij is niet beslissend of de echtgenoten een dergelijke aanwas daadwerkelijk hebben gerealiseerd.”

Verzoekster gaat 27-07-2016 tegen het besluit in beroep.

De verwijzende DUI rechter (Kammergericht) is het voorshands met de Rb eens dat afgifte van een EEV in deze zaak niet zonder meer mogelijk. De bepaling in het DUI Bw die voorziet in een forfaitaire verrekening van de vermogensaanwas staat hieraan in de weg want vermogensrechtelijke regelingen vallen niet onder het toepassingsbied van de EEVo. (artikel 1.1 EEVo). In de DUI rechtsleer is onenigheid over de vraag of het bepaalde in §1371 Bw als erfrechtelijke of goederenrechtelijke norm in de zin van EEVo artikel 1 moet worden gezien, maar de meerderheid is voor de goederenrechtelijke norm. In de EU-regelgeving zijn geen duidelijke criteria voor grensafbakening aanwezig. De verwijzende rechter besluit de volgende vragen aan het HvJEU te stellen:

1.) Moet artikel 1, lid 1, EEV aldus worden uitgelegd dat het toepassingsgebied van de verordening (“erfopvolging in de nalatenschappen van overleden personen”) zich ook uitstrekt tot bepalingen van nationaal recht die, zoals § 1371, lid 1, van het Duitse Bürgerliche Gesetzbuch (burgerlijk wetboek; hierna: “BGB”), goederenrechtelijke kwesties als gevolg van het overlijden van één der echtgenoten oplossen door verhoging van het wettelijk erfdeel van de andere echtgenoot?
2.) Bij ontkennende beantwoording van de eerste vraag: moet artikel 68, onder l), juncto artikel 67, lid 1, EEV aldus worden uitgelegd dat het volledige erfdeel van de langstlevende echtgenoot, ook als dit deels gebaseerd is op een verhoging ingevolge een goederenrechtelijke bepaling zoals § 1371, lid 1, BGB, in de Europese erfrechtverklaring mag worden opgenomen?

Indien het antwoord hierop in beginsel ontkennend luidt, kan dit bij wijze van uitzondering anders zijn in situaties waarin

a) de erfrechtverklaring uitsluitend tot doel heeft, de erfgenamen in staat te stellen hun rechten in een andere lidstaat ten aanzien van een aldaar gelegen goed van erflater uit te oefenen en
b) de uitspraak over de erfopvolging (artikelen 4 en 21 EEV) en de vragen van huwelijksgoederenrecht (los van het toepasselijke conflictenrecht) onderworpen zijn aan hetzelfde nationale recht?

3.) Bij ontkennende beantwoording van de twee eerste vragen: moet artikel 68, onder l), EEV aldus worden uitgelegd dat het ingevolge de goederenrechtelijke bepaling verhoogde erfdeel van de langstlevende echtgenoot in zijn geheel mag worden opgenomen in de Europese erfrechtverklaring, maar vanwege de verhoging slechts ter informatie?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:

Specifiek beleidsterrein: VenJ