C-559/13 Grünewald

Contentverzamelaar

C-559/13 Grünewald

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   17 december 2013
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   3 januari 2014
Schriftelijke opmerkingen:                   3 februari 2014
Trefwoorden: (inkomsten)belastingen; vrij verkeer kapitaal; woonplaatsvereiste

Onderwerp: VWEU artikel 63 (vrij verkeer kapitaal)

Verzoeker Josef Grünewald woont in SPA. In 1989 ontvangt zowel hij als zijn broer bij ‘overdrachtovereenkomst’ 50% aandeel in een tuinbouwbedrijf (BV) van zijn vader. Als tegenprestatie betalen de broers de kosten van levensonderhoud van de ouders. Voor de inkomstenbelasting geldt dit als ‘periodieke last’.
De zaak gaat over de jaren 1999 – 2002. Verzoeker heeft inkomsten uit het bedrijf ontvangen. De belastingdienst is van mening dat hij beperkt belastingplichtig is en weigert hem aftrek toe te staan van de periodieke last. Verzoeker gaat in beroep tegen dat besluit en wordt in het gelijk gesteld. De belastingdienst vraagt herziening van dat oordeel.

In de DUI regelgeving leest de verwijzende DUI rechter (Bundesfinanzhof) dat, wanneer de overnemer zich ertoe verbindt recurrente prestaties te verrichten die objectief verband houden met de overdracht van een vermogen als voorschot op erfdeel (zogenoemde particuliere onderhoudsuitkering), er volgens vaste rechtspraak van het Bundesfinanzhof op grond van bijzondere regelgeving sprake is van buitengewone uitgaven en recurrente vergoedingen die als periodieke last volledig aftrekbaar zijn bij de vaststelling van het belastbare inkomen. Partijen zijn het eens dat verzoeker aan alle voorwaarden voldoet, maar dat dit in de DUI regelgeving wordt beperkt voor beperkt belastingplichtigen. De verwijzende rechter vraagt zich af of die regeling verenigbaar is met EU-recht, en legt het HvJEU de volgende vraag voor:
“Staat artikel 63 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie in de weg aan een regeling van een lidstaat waarbij particuliere onderhoudsuitkeringen van niet-ingezeten belastingplichtigen die verband houden met een overdracht van een inkomsten genererend binnenlands vermogen in het kader van een zogenaamd voorschot op erfdeel, niet voor aftrek in aanmerking komen, terwijl, wanneer de belastingplicht onbeperkt is, dergelijke uitkeringen aftrekbaar zijn maar de aftrek resulteert in een corresponderende belastingplicht bij de (onbeperkte belastingplichtige) ontvanger van de uitkeringen?”

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-346/04 Conijn; C-450/09 Schröder; C-123/11 A
Specifiek beleidsterrein: FIN

Gerelateerde documenten