C-559/15 Onix Asigurări

Contentverzamelaar

C-559/15 Onix Asigurări

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledighe dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   22 december 2015
Concept schriftelijke opmerkingen:       08 januari 2016
Schriftelijke opmerkingen:                   08 februari 2016
Trefwoorden: (schade-)verzekeringen; vrij verkeer diensten; ‘home country control’

Onderwerp
- Richtlijn 2007/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot wijziging van Richtlijn 92/49/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2002/83/EG, 2004/39/EG, 2005/68/EG en 2006/48/EG wat betreft procedureregels en evaluatiecriteria voor de prudentiële beoordeling van verwervingen en vergrotingen van deelnemingen in de financiële sector)
- Richtlijn 2009/138/EEG betreffende de deskundigheids- en betrouwbaarheidsvereisten waaraan personen die de onderneming daadwerkelijk besturen of andere sleutelfuncties vervullen, moeten voldoen

Verzoekster is een ROE verzekeraar die sinds 2012 een (ROE) vergunning heeft om verzekeringsdiensten te verrichten, hetgeen zij voornamelijk in ITA doet. De enige aandeelhouder van de ROE vennootschap is een ITA burger. Verzoekster is met name actief op het gebied van borgstellingspolissen voor overheidsdiensten en particulieren.. De ITA toezichthouder (IVASS, verweerster) heeft naar aanleiding van alarmerende vragen vanuit met name de overheid onderzoek gedaan naar de reputatie en soliditeit van de aandeelhouder en daaruit is gebleken dat zijn blazoen niet bepaald schoon is (onder meer poging tot oplichting van de ITA staat bij het verkrijgen van overheidsopdrachten). De benaderde ROEaut zijn niet in staat verzoeksters vergunning in te trekken omdat de in de CEIOPS/CEB/CESR-richtsnoeren van 11-18 juli 2007 (op grond van RL 2007/44) neergelegde criteria voor de beoordeling van de reputatie van de aandeelhouders niet in het interne recht zijn overgenomen en dus niet verbindend zijn geworden. Daarom legt IVASS verzoekster op grond van de ITA wet (omzetting RL 92/49) een verbod op om in ITA nieuwe zaken aan te nemen. Hiertegen gaat verzoekster in beroep dat wordt afgewezen omdat verzoekster niet voldoet aan het reputatievereiste in de ITA wet, hetgeen een dringende grond is ter rechtvaardiging van het verbodsbesluit van IVASS. De rechter ziet geen strijd met het evenredigheidsbeginsel omdat het verbod alleen voor ITA geldt. Verzoekster gaat in beroep. Zij stelt dat het reputatievereiste een subjectief vereiste is dat alleen beoordeeld mag worden door de LS van herkomst (‘home country control’). Zij leidt dit mede af uit de interpretatieve mededeling 2000/C/43/03 van de EURCIE, waarin de EURCIE meent dat de bepalingen van de verzekeringsrichtlijnen het land van ontvangst niet toestaan controle uit te oefenen om na te gaan of een verzekeringsonderneming die voornemens is op zijn grondgebied werkzaamheden uit te oefenen bij wege van het vrij verrichten van diensten, de geharmoniseerde voorwaarden naleeft waarop de Europese vergunning haar door de LS van herkomst werd toegekend. Op grond van de RL kan de toezichthouder slechts maatregelen treffen indien sprake is van ‘inbreuken’ op haar grondgebied begaan.

De verwijzende ITA rechter (RvS) oordeelt dat IVASS op grond van de ‘vrijwaringsclausule’ in de ITA regeling het verbod mag opleggen. Het gaat in onderhavige zaak niet om een ‘autonome’ (her)beoordeling door IVASS. Hij wijst op de omzetting van artikel 40 van RL 92/49 in ITA recht met betrekking tot schade aan het algemeen belang en de mogelijkheid voor IVASS om in dringende gevallen af te wijken van het beginsel ‘home country control’. De vraag is of de ITA regeling daarmee in overeenstemming is met EUrecht. Hij legt de volgende vraag aan het HvJEU voor:
„Staat het gemeenschaprecht, in het bijzonder artikel 40, lid 6, van richtlijn 92/49/EEG, punt 5 van interpretatieve mededeling 2000/C/43/03 van de Commissie en het gemeenschapsrechtelijke beginsel van home country control, in de weg aan een uitlegging (zoals de uitlegging van artikel 193, lid 4, van het wetboek van particuliere verzekeringen, goedgekeurd bij wetsbesluit nr. 209 van 7 september 2005, welke uitlegging de verwijzende rechter deelt), volgens welke de toezichthoudende autoriteit van de Staat die een in het kader van het vrij verrichten van diensten handelende verzekeraar ontvangt, in dringende gevallen en ter bescherming van de belangen van de verzekerden en van degenen die recht hebben op verzekeringsuitkeringen, verbodsbesluiten – in het bijzonder besluiten houdende verbod om nieuwe overeenkomsten te sluiten op het grondgebied van de Staat van ontvangst – kan vaststellen die zijn gebaseerd op het discretionaire oordeel dat van meet af aan niet was voldaan, of thans niet meer wordt voldaan, aan een subjectief vereiste voor het verlenen van de vergunning om verzekeringswerkzaamheden te verrichten, met name aan het reputatievereiste?”
Specifiek beleidsterrein: VenJ en EZ

 

Gerelateerde documenten