C-559/20

Contentverzamelaar

C-559/20

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     23 december 2020
Schriftelijke opmerkingen:                     9 februari 2021

Trefwoorden : auteursrecht; vergoeding advocaten;

Onderwerp :

-           Richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten (hierna: handhavingsrichtlijn);

-           Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (hierna: auteursrechtrichtlijn);

-           Richtlijn 2009/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma’s (hierna: computerprogrammarichtlijn);

Feiten:

De kernvraag in deze zaak betreft de vergoeding van de advocatenkosten voor een aanmaning wegens filesharing. Verzoekster verkoopt computerspellen voor commerciële doeleinden en is houdster van de exclusieve rechten van een specifiek computerspel. Verweerder is een natuurlijke persoon die geen professionele of commerciële doeleinden nastreeft en die dit computerspel voor derden beschikbaar heeft gesteld voor download. Hiermee heeft hij inbreuk gepleegd op de rechten van verzoekster. Verzoekster schakelde een advocatenkantoor in dat namens verzoekster een aanmaning naar verweerder heeft gestuurd. Voor het inschakelen van het advocatenkantoor heeft verzoekster kosten gemaakt (€984,60) dat als volgt is samengesteld: een 1,3 honorarium berekend over een waarde van de vordering van €20.000,-. De hoogte van dit bedrag wordt betwist. De rechter in eerste aanleg heeft verweerder veroordeeld tot betaling van €124,- en de vordering voor het overige afgewezen. Volgens de rechter in eerste aanleg is het vergoedbare bedrag van een vordering beperkt tot €1.000,- op grond van §97a(3) UrhG (Duitse wet inzake het auteursrecht). Met haar beroep voor de verwijzende rechter wil verzoekster haar vordering tot volledige vergoeding van haar advocatenkosten alsnog geldend maken.

Overweging:

Overeenkomstig §97a(3) UrhG kan een rechthebbende wiens auteursrechten zijn geschonden, in beginsel vorderen dat de “noodzakelijke uitgaven” door de inbreukmaker worden vergoed. Dit begrip verwijst vaar de RVG (Duitse wet inzake de vergoeding van advocaten). Bij toepassing van §97a(3) UrhG wordt het vergoedbare bedrag van de vordering vaak geplafonneerd tot €1.000,- wanneer de aangemaande partij (1) een natuurlijke persoon is die de beschermde werken of andere materialen niet voor zijn commerciële of zelfstandige beroepsactiviteit gebruikt, en (2) niet reeds uit hoofde van een recht van de aanmanende partij gebonden is door een overeenkomst, op grond van een definitieve rechterlijke beslissing of een voorlopige maatregel tot staking. Met de eerste vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of de advocatenkosten voor de aanmaning onder de gerechtskosten of andere kosten overeenkomstig artikel 14 van richtlijn 2004/48, onder de schadevergoeding volgens artikel 13 van de richtlijn of helemaal niet onder de werkingssfeer van de richtlijn vallen. Met de tweede prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen welke Unierechtelijke bepalingen toepassing vinden op de plafonnering van de waarde van de vordering en de uitzonderingsbepaling die hiervoor geldt.

Prejudiciële vragen:

1. a) Moet artikel 14 van de handhavingsrichtlijn aldus worden uitgelegd dat noodzakelijke advocatenkosten die voor een houder van intellectueleeigendomsrechten in de zin van artikel 2 van de handhavingsrichtlijn zijn ontstaan doordat hij buitengerechtelijk en middels een aanmaning een stakingsvordering heeft ingesteld tegen een inbreukmaker op deze rechten, als „gerechtskosten” of „andere kosten” onder die bepaling vallen?

b) Indien vraag 1. a) ontkennend wordt beantwoord: moet artikel 13 van de handhavingsrichtlijn aldus worden uitgelegd dat de in vraag 1.a) genoemde advocatenkosten in aanmerking komen voor „schadevergoeding” in de zin van die bepaling?

2. a) Moet het Unierecht, met name in het licht van

–          de artikelen 3, 13 en 14 van de handhavingsrichtlijn;

–          artikel 8 van de auteursrechtrichtlijn; en

–          artikel 7 van de computerprogrammarichtlijn aldus worden uitgelegd dat een houder van intellectuele-eigendomsrechten in de zin van artikel 2 van de handhavingsrichtlijn in beginsel recht heeft op volledige vergoeding van de in vraag 1.a) genoemde advocatenkosten, dan wel op vergoeding van een redelijk en substantieel deel daarvan, ook wanneer

–          de gestelde inbreuk is gepleegd door een natuurlijke persoon voor doeleinden die buiten zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit vallen, en

–          een nationale regeling in een dergelijk geval bepaalt dat deze advocatenkosten doorgaans slechts vergoedbaar zijn op grond van een verlaagde waarde van de vordering?

b) Indien vraag 2. a) bevestigend wordt beantwoord: moeten de in vraag 2. a) aangehaalde bepalingen van Unierecht aldus worden uitgelegd dat een uitzondering op het in vraag 2. a) genoemde beginsel, volgens hetwelk de houder van intellectuele-eigendomsrechten recht heeft op volledige vergoeding van de in vraag 1.a) genoemde advocatenkosten, dan wel op vergoeding van een redelijk en substantieel deel daarvan, met inachtneming van andere factoren (zoals bijvoorbeeld de recente aard van het werk, de duur van de publicatie en het feit dat de inbreuk is gepleegd door een natuurlijke persoon voor doeleinden die buiten zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit vallen), kan worden toegepast, zelfs wanneer de inbreuk op intellectuele-eigendomsrechten in de zin van artikel 2 van de handhavingsrichtlijn bestaat in filesharing, dat wil zeggen de beschikbaarstelling van het werk aan het publiek door het te plaatsen op een vrij toegankelijk online uitwisselingsplatform zonder digital rights management waar alle leden het gratis kunnen downloaden?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: United Video Properties C-57/15;

Specifiek beleidsterrein: OCW; JenV;