C-560/13 Wagner-Raith

Contentverzamelaar

C-560/13 Wagner-Raith

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   16 december 2013
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   2 januari 2014
Schriftelijke opmerkingen:                   2 februari 2014
Trefwoorden: vrij verkeer kapitaal

Onderwerp: VWEU artikel 64 lid 1 (‘grandfatheringregeling’)

De inmiddels overleden moeder (Maria Schweier - MS) van verzoekster Ingeborg Wagner-Raith had in de litigieuze jaren 1997-2003 een beleggingsdepot bij de LGT-bank in Liechtenstein. Bij deze stukken waren ook aandelen in beleggingsfondsen die gevestigd waren op de Kaaimaneilanden, die (nog) niet voldeden aan de wettelijke DUI verplichtingen voor beleggingsfondsen. MS meldde de opbrengsten pas in 2008 aan de belastingdienst (verweerster) en zij diende gewijzigde aangiften in.
Verweerster stelt een (eigen) overzicht samen van de bedragen over de betreffende jaren, maar MS is het daar niet mee eens en maakt bezwaar tegen ieder afzonderlijk bedrag op grond van het vrije kapitaalverkeer. Zij is van mening dat belasting alleen over feitelijke opbrengst moet worden geheven, zo nodig geschat. Zij stelt alle noodzakelijke documenten beschikbaar aan verweerster om het overzicht gecorrigeerd te krijgen maar verweerster houdt voet bij stuk. Verweerster meent dat de nationale regel (par. 18 lid 3, van de Duitse wet inzake de verkoop van aandelen in buitenlandse beleggingsfondsen en inzake de belasting van de opbrengsten van aandelen in buitenlandse beleggingsfondsen) valt onder de grandfatheringregeling van artikel 73 C, lid 1, VEG (na 01-05-1999 artikel 57 lid 1 Verdrag van Amsterdam). En mocht dit toch een schending opleveren dan zou dat gerechtvaardigd zijn in het belang van doeltreffend belastingtoezicht of doeltreffende fiscale controle en de strijd tegen belastingontwijkingen.

Verzoekster vraagt herziening van de zaak.

De verwijzende DUI rechter is geneigd aan te nemen dat het herzieningsverzoek ongegrond is omdat naar zijn mening niet is voldaan aan de voorwaarden van de grandfatheringclausule van (thans) VWEU artikel 64 lid 1.
Hij legt het HvJEU de volgende vragen voor:
1. Verzet het vrije kapitaalverkeer van artikel 73 B EG-Verdrag (sinds 1 mei 1999 artikel 56 EG) zich, ingeval van deelneming in fondsen uit derde landen, niet tegen een nationale regeling (hier: § 18, lid 3, AuslInvestmG) die bepaalt dat aan binnenlandse deelnemers in buitenlandse beleggingsfondsen onder bepaalde voorwaarden naast de uitkeringen fictieve inkomsten ten belope van 90 % van het verschil tussen de eerste en de laatste prijs van wederinkoop van het jaar, maar ten minste 10% van de laatste prijs van wederinkoop (of van de beurs- of marktwaarde) dienen te worden toegerekend, omdat de sinds 31 december 1993 in wezen ongewijzigde regeling in verband staat met de verrichting van financiële diensten in de zin van de grandfatheringregeling van artikel 73 C, lid 1, EG-Verdrag (sinds 1 mei 1999 artikel 57, lid 1, EG)?
Ingeval de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord:
2. Vormt de deelneming in een dergelijk beleggingsfonds dat gevestigd is in een derde land steeds een directe investering in de zin van artikel 73 C, lid 1, EG-Verdrag (sinds 1 mei 1999 artikel 57, lid 1, EG) of is zulks afhankelijk van de vraag of de deelneming op grond van nationale bepalingen van het land van vestiging van het fonds of op andere gronden aan de belegger de mogelijkheid biedt effectief deel te hebben in het bestuur van of de controle over het beleggingsfonds?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-194/06 Orange European Smallcap Fund; C-39/11 VBV Vorsorgekasse; C-326/12 Van Caster et Van Caster (nog lopend – fase AG)
Specifiek beleidsterrein: FIN

Gerelateerde documenten