C-562/13 Abdida

Contentverzamelaar

C-562/13 Abdida

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage reachts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   17 december 2013
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   3 januari 2014
Schriftelijke opmerkingen:                   3 februari 2014
Trefwoorden: verblijfsvergunning; handvest grondrechten; sociale bijstand

Onderwerp
- Handvest grondrechten (diverse artikelen, zie de tweede vraag)
- Richtlijn 2003/9/EG van de Raad van 27 januari 2003 tot vaststelling van minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten.
- Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming.
- Richtlijn 2005/85/EG van de Raad van 1 december 2005 betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus

Verzoeker Moussa Abdida is afkomstig uit Niger. In april 2009 vraagt hij in BEL een mvv aan om gezondheidsredenen (aids). De aanvraag wordt ontvankelijk verklaard en verzoeker ontvangt voorlopig sociale bijstand. In juni 2011 wordt de aanvraag afgewezen omdat er in Niger voldoende mogelijkheden voor behandeling zouden zijn. Verzoeker gaat in beroep tegen de weigering (die vergezeld was van een bevel het BEL grondgebied te verlaten).
Het centrum dat hem sociale bijstand verleent (CPAS) trekt eerst de betalingen in maar bij besluit van twee weken later (juli 2011) hervat hij de dringende medische hulp aan verzoeker. Verzoeker stapt naar de rechter, die oordeelt dat verzoeker recht behoudt op voorziening in zijn basisbehoeften tot er een besluit over zijn beroep (in de verblijfszaak) is gevallen. CPAS gaat in hoger beroep tegen dat oordeel.

De verwijzende BEL rechter (Arbeidshof Brussel) leidt allereerst uit procedures voor het Grondwettelijk Hof af dat het beroep van verzoeker naar aanleiding van de afwijzing van zijn beschermingsverzoek schorsende werking heeft en dat hij als gevolg daarvan recht heeft op financiële sociale bijstand. Het verzoek om subsidiaire bescherming in verband met ernstige ziekte heeft geen schorsende werking. Het Grondwettelijk Hof ziet de betreffende BEL regelgeving als de omzetting van artikel 15 van RL 2004/83. Voor verzoeker heeft dit tot gevolg dat zijn verblijf in BEL niet langer als legaal wordt beschouwd. De verwijzende rechter vraagt zich af of deze regelgeving spoort met EU-recht. Hij stelt het HvJEU de volgende vragen:
„1. Moeten de richtlijnen 2004/83/EG, 2005/85/EG en 2003/9/EG aldus worden uitgelegd dat op de lidstaat die bepaalt dat vreemdelingen die „op zodanige wijze lijden aan een ziekte dat deze ziekte een reëel risico inhoudt voor hun leven of fysieke integriteit of een reëel risico inhoudt op een onmenselijke of vernederende behandeling wanneer er geen adequate behandeling is in hun land van herkomst”, recht hebben op de subsidiaire bescherming in de zin van artikel 15, sub b, van richtlijn 2004/83/EG, een verplichting rust om:
– te bepalen dat een beroep tegen de administratieve beslissing waarbij het verblijfsrecht en/of de subsidiaire bescherming wordt geweigerd en een bevel wordt uitgevaardigd om het grondgebied te verlaten, schorsende werking heeft,
– in het kader van zijn socialebijstandsregeling of opvangregeling te voorzien in andere dan de medische basisbehoeften van verzoeker tot de beslissing over het beroep tegen die administratieve beslissing?
2. Indien de vorige vraag ontkennend wordt beantwoord, rust dan bij de omzetting van richtlijnen 2004/83/EG, 2005/85/EG en 2003/9/EG krachtens het Handvest van de grondrechten en met name, de artikelen 1 tot en met 3 (menselijke waardigheid, recht op leven en op lichamelijke integriteit), artikel 4 (verbod van onmenselijke en vernederende behandelingen), artikel 19, lid 2 (recht om niet te worden uitgezet naar een staat waar een ernstig risico op onmenselijke of vernederende behandelingen bestaat), de artikelen 20 en 21 (gelijkheid en non-discriminatie, in verhouding tot andere categorieën van personen die om subsidiaire bescherming verzoeken) en/of artikel 47 (recht op een doeltreffende voorziening in rechte) ervan, op de lidstaat een verplichting om te bepalen dat een beroep schorsende werking heeft en te voorzien in de in vraag 1 bedoelde basisbehoeften?

Specifiek beleidsterrein: VenJ, mede SZW

Gerelateerde documenten