C-562/16

Contentverzamelaar

C-562/16

LET OP: zie bijlage rechts; INGETROKKEN

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   27 december 2016
Concept schriftelijke opmerkingen:       12 januari 2017
Schriftelijke opmerkingen:                   12 februari 2017

Trefwoorden: luchtvaart; compensatie luchtpassagiers; pakketreis

Onderwerp: - Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 295/91 (Pb L 46, blz. 1).

Verzoekers hebben bij verweerster TUIfly een pakketreis geboekt voor 01-01-2016 van Karlsruhe naar Hurghada en terug naar Karlsruhe op 08-01-2016.Op 04-01-2016 kregen verzoekers van verweerster te horen dat de terugvlucht werd vervroegd (van 15.15) naar 13.25 uur met een andere maatschappij en naar Salzburg zou plaatsvinden. Deze vlucht vond volgens planning plaats maar zonder verzoekers.

De verwijzende DUI rechter (Amtsgericht Hannover) stelt vast dat de vraag in deze zaak is of de omboeking een instapweigering in de zin van artikel 4.3 van Vo. 261/2004 is. Hij gaat er vanuit dat verzoekers over een bevestigde boeking in de zin van artikel 3.2.a van de Vo. beschikten en ingepland waren voor de terugreis: zij hadden een op naam gesteld ticket met de (initiële) vluchtgegevens (vluchtnummer en reeds toebedeelde zitplaats) voor de terugreis. Hij sluit zich aan bij een arrest van het Bundesgerichtshof van 17-03-2015 waarin het BGH oordeelt dat verzoekers niet verplicht zijn om de omboeking te betwisten noch om zich op het vervroegde tijdstip aan de gate te melden. Hij citeert vervolgens de overwegingen van het BGH in een eerder aan het HvJEU voorgelegde zaak die bij beschikking is doorgehaald (C-525/08) en sluit zich daarbij aan.

Uit de definitie van instapweigering (artikel 2 j) zou kunnen worden afgeleid dat voor weigering een afwijzing van de passagiers door de uitvoerende luchtvaartmaatschappij aan de boarding gate vereist is. Gezien de vervaging van het onderscheid tussen geregeld en ongeregeld luchtvervoer zou bescherming van de passagiers ook voor ongeregelde vluchten (zoals pakketreizen) moeten gelden. Hij wijst daarvoor op de adressaat van artikel 4.1: de uitvoerende luchtvaartmaatschappij en de verschillen in de taalversies van artikel 4.3, alleen in de ‘actieve’ vertalingen (FRA en SPA) wordt de luchtvaartmaatschappij aangewezen als degene die weigert passagiers aan boord te nemen en zo compensatieplichtig wordt. In veel andere taalversies is dit artikel ‘passief’ geformuleerd. Voor de passagier die niet met de omboeking heeft ingestemd komt de omboeking neer op instapweigering. Het feit dat deze weigering niet aan de gate maar al eerder heeft plaatsgevonden mag er niet toe leiden dat de pakketreiziger van bescherming van de Vo. wordt beroofd. Om te voorkomen dat pakketreizigers in het ongewisse blijven tot wie zij zich voor compensatie dienen te wenden (zoals in casu het reisbureau de vluchtwijziging meldde) zou de overplaatsing door derden niet anders behandeld moeten worden dan overplaatsingen door de luchtvaartmaatschappij. Dit zou ook stroken met de DUI rechtsleer dat omzeiling van de Vo. moet worden voorkomen. De voorgelegde vragen luid(d)en als volgt:

1. Vormt de omboeking naar een andere vlucht een situatie die valt binnen de werkingssfeer van artikel 4, lid 3, van verordening (EG) nr. 261/2004?
2. Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord:
dient deze bepaling ook te worden toegepast op een omboeking die niet uitgaat van de luchtvaartmaatschappij, maar alleen van de touroperator?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:

Specifiek beleidsterrein: IenM en EZ