C-562/17 Nestrade
Prejudiciële hofzaak Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie. Termijnen: Motivering departement: 13 november 2017 Schriftelijke opmerkingen: 30 december 2017 Trefwoorden: fiscaal; btw Onderwerp: - Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: artikelen 167, 168, 170, 178 en 179 alsook artikel 226, lid 4. De beginselen van evenredigheid en samenwerking tussen de lidstaten. Feiten: Op 05.08.2011 heeft verzoeker (Nestrade), via de procedure voor teruggaaf van door een niet in Spanje gevestigde ondernemer aldaar afgedragen btw, verweerder (de Spaanse belastingdienst) verzocht om teruggaaf van btw die zij had afgedragen in verband met door haar leverancier (Hero) in het tijdvak van januari 2011 tot en met maart 2011 geleverde goederen. Tevens heeft verzoeker langs dezelfde weg verzocht om teruggaaf van in de jaren 2008 tot en met 2010 afgedragen btw. Zij heeft corrigerende facturen bijgevoegd en de oorspronkelijke, jaarlijks door Hero uitgereikte facturen die door verweerder waren geweigerd, ingetrokken. In alle genoemde jaren had verweerder verzoeker verzocht om de betreffende originele facturen. Dat had ermee te maken dat op de aanvankelijk ingediende facturen het Nederlandse fiscale identificatienummer van verzoeker stond vermeld, terwijl daar het Zwitserse fiscale identificatienummer had moeten staan. Bij beschikking van 12.10.2011 heeft verweerder beslist uitsluitend over te gaan tot teruggaaf van de btw over bepaalde perioden, het verzoek om teruggaaf over de overige perioden werd geweigerd. Verzoeker heeft bezwaar ingediend tegen de beschikkingen van verweerder overeenkomstig de bepalingen van de algemene belastingwet, welk bezwaar is verworpen bij beschikking van de TEAC (bestuursorgaan dat het optreden van verweerder controleert voordat beroep bij de rechter wordt ingesteld) van 22.01.2015. De voornaamste grond voor de verwerping was het bestaan van een definitieve administratieve beschikking. Tegen de beschikking van de TEAC heeft verzoeker het onderhavige bestuursrechtelijke beroep ingesteld. Overweging: De onzekerheid van de verwijzende rechter betreft het gelijkwaardigheidsbeginsel, want hoewel artikel 219 van algemene belastingwet 58/2003 als algemene regel de belastingdienst niet verplicht definitieve handelingen te vernietigen, moet hij die bevoegdheid gebruiken om het publieke belang te beschermen. Dit is een begrip dat, naar het oordeel van de kamer, een uniforme en coherente toepassing van het Unierecht door de nationale overheden omvat. De verwijzende rechter besluit het Hof te verzoeken om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen, die betrekking hebben op de juiste uitlegging en draagwijdte van de beginselen van evenredigheid en samenwerking tussen de lidstaten ten aanzien van de beschikking van verweerder en de daaropvolgende bevestigingsbeschikkingen, die in de weg staan aan de toepassing van de rechtspraak in het arrest van het Hof (C-518/14), en op de door het Hof voorgestane uitlegging van artikel 167, artikel 178, onder a), artikel 179 en artikel 226, lid 3, gelezen in samenhang met artikel 171, lid 2, en artikel 226, lid 4, van richtlijn 2006/112. Prejudiciële vragen: 1) Kan de Petroma-rechtspraak (zaak C-271/12) worden genuanceerd in die zin dat de btw-teruggaaf waarom een buiten de Unie gevestigde onderneming verzoekt, kan worden toegestaan ofschoon de nationale belastingautoriteiten reeds een besluit hebben genomen waarbij die teruggaaf is geweigerd omdat de onderneming niet heeft gereageerd op een verzoek om informatie over het fiscale identificatienummer, rekening houdend met het feit dat die autoriteiten op dat tijdstip reeds beschikten over de gevraagde informatie, die door de onderneming was verstrekt naar aanleiding van andere verzoeken? Ingeval deze vraag bevestigend wordt beantwoord: 2) Vereist de toepassing met terugwerkende kracht van de rechtspraak in het arrest Senatex (zaak C-518/14) dat een afwijzend besluit betreffende btwteruggaaf nietig wordt verklaard, in aanmerking nemende dat dit besluit slechts een bevestiging is van een eerder definitief administratief besluit waarbij teruggaaf van btw is geweigerd, waarbij het AEAT een andere procedure heeft gevolgd dan die welke voor dergelijke gevallen wettelijk is voorgeschreven en waarbij bovendien de rechten van de verzoeker om teruggaaf zijn beknot aangezien hem de mogelijkheid tot het voeren van verweer is ontnomen? Aangehaalde (recente) jurisprudentie: i-21 Germany C-392/04 en C-422/04; Senatex C-518/14; Gabalfrisa C-110/98. Specifiek beleidsterrein: FIN-fiscaal