C-562/20

Contentverzamelaar

C-562/20

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     31 december 2020
Schriftelijke opmerkingen:                     17 februari 2021

Trefwoorden: boekhouddiensten; witwassen; terrorismefinanciering;  

Onderwerp :

Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en richtlijn 2006/70/EG van de Commissie;

Feiten:

Verzoekster is een Letse handelsvennootschap die accountancy-, boekhoud- en belastingadvies-diensten verricht. Verzoekster valt onder de Letse preventiewet. Verweerder (de belastingdienst) heeft bij verzoekster een antiwitwas-inspectie uitgevoerd. Verzoekster had geen beoordeling van het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering uitgevoerd en gedocumenteerd in de zin van de preventiewet. Met name bestond er onenigheid over de risicobeoordeling van sommige cliënten van verzoekster: een bepaalde stichting en een bepaalde handelsvennootschap. De stichting is in 2016 cliënt geworden van verzoekster en het identificatiedocument van de cliënt is ondertekend door een natuurlijk persoon (staatsburger van de Russische Federatie). De handelsvennootschap heeft maandelijkse betalingen ontvangen van Nord Stream 2 AG. Nord Stream 2 AG is de dochteronderneming van de Russische onderneming Gazprom waarbij Gazprom 51% van het aandelenkapitaal bezit. Bij besluit van 11-07-2019 heeft verweerder verzoekster een geldboete van 3 000 EUR opgelegd wegens de vastgestelde niet-naleving van de preventiewet. Op basis van dat besluit heeft verweerder op 11-08-2019 op zijn website informatie bekendgemaakt over de vermeende inbreuken van verzoekster op de preventiewet. Verzoekster bezwaar tegen het besluit werd afgewezen (bij het bestreden besluit). Verzoekster heeft de verwijzende rechter verzocht om het bestreden besluit nietig te verklaren en om verweerder te gelasten de op zijn website bekendgemaakte informatie over de sancties die haar als aan de preventiewet onderworpen rechtssubject zijn opgelegd, te verwijderen.

Overweging:

De verwijzende rechter verzoekt om uitlegging van artikel 18 van richtlijn 2015/849, alsook van bijlage III, punt 3b) en van artikel 13(1)c)d), artikel 14(5) en artikel 60, leden 1 en 2, van deze richtlijn. De verwijzende rechter wenst verduidelijking te verkrijgen over de vraag in welke gevallen verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen moeten worden toegepast, op welke wijze informatie over de activiteiten van de cliënt moet worden verkregen en op welke wijze informatie over aan meldingsplichtige entiteiten opgelegde sancties moet worden bekendgemaakt.

Prejudiciële vragen:

1) Moet artikel 18, leden 1 en 3, van richtlijn 2015/849, gelezen in samenhang met bijlage III, punt 3, onder b), bij deze richtlijn, aldus worden uitgelegd dat deze bepalingen automatisch verlangen i) dat de aanbieder van externe boekhouddiensten verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen toepast wegens het feit dat de cliënt een niet-gouvernementele organisatie is en de persoon die door de cliënt is gemachtigd en die bij hem in dienst is, staatsburger is van een derde land met een hoog corruptierisico – in casu de Russische Federatie – en een verblijfsvergunning voor Letland heeft, en ii) dat die cliënt wordt aangemerkt als een cliënt die een hoger risico vertegenwoordigt?

2) Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, kan de bovenstaande uitlegging van artikel 18, leden 1 en 3, van richtlijn 2015/849 dan als evenredig en derhalve in overeenstemming met artikel 5, lid 4, eerste alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie worden beschouwd?

3) Moet artikel 18 van richtlijn 2015/849, gelezen in samenhang met bijlage III, punt 3, onder b), bij deze richtlijn, aldus worden uitgelegd dat het een automatische verplichting inhoudt om verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen toe te passen in alle gevallen waarin een handelspartner van de cliënt, maar niet de cliënt zelf, op enigerlei wijze banden heeft met een derde land met een hoog corruptieniveau, in casu de Russische Federatie?

4) Moet artikel 13, lid 1, onder c) en d), van richtlijn 2015/849 aldus worden uitgelegd dat de meldingsplichtige entiteit, bij het toepassen van cliëntenonderzoeksmaatregelen, bij de cliënt een afschrift van de tussen deze laatste en een derde gesloten overeenkomst moet opvragen en dat het onderzoek van die overeenkomst in situ derhalve als onvoldoende moet worden beschouwd?

5) Moet artikel 14, lid 5, van richtlijn 2015/849 aldus worden uitgelegd dat de meldingsplichtige entiteit cliëntenonderzoeksmaatregelen moet toepassen ten aanzien van bestaande zakelijke cliënten, ook wanneer geen significante wijziging in de omstandigheden van de cliënt kan worden vastgesteld en de door de bevoegde autoriteit van de lidstaten gestelde termijn voor nieuwe monitoringmaatregelen nog niet is verstreken, en dat deze verplichting alleen geldt met betrekking tot cliënten die zijn aangemerkt als cliënten die een hoog risico vertegenwoordigen?

6) Moet artikel 60, leden 1 en 2, van richtlijn 2015/849 aldus worden uitgelegd dat de bevoegde autoriteit bij de bekendmaking van informatie over een besluit waarbij wegens inbreuk op de nationale bepalingen ter omzetting van deze richtlijn een administratieve sanctie of maatregel wordt opgelegd en waartegen geen beroep mogelijk is, verplicht is om ervoor te zorgen dat de bekendgemaakte informatie precies overeenstemt met de in het besluit vermelde informatie?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Asociaţia Accept C-81/12; Safe Interenvíos C-235/14;

Specifiek beleidsterrein: