C-564/15 Farkas

Contentverzamelaar

C-564/15 Farkas

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   22 december 2015
Concept schriftelijke opmerkingen:       08 januari 2016
Schriftelijke opmerkingen:                   08 februari 2016
Trefwoorden: btw; verleggingsregeling; evenredigheidsbeginsel

Onderwerp
- Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (Pb L 347, blz. 1)

Verzoeker heeft meegedaan met een door de HON belastingdienst (verweerster) georganiseerde elektronische veiling tot aankoop van een loods (executoriale verkoop). Hij ontvangt overeenkomstig de normale belastingregeling een factuur (gedateerd 26-11-2012) en trekt de btw in het vierde kwartaal 2012 af. Verzoeker krijgt een a posteriori inspectie van de verweerster om zijn btw-aangifte voor het vierde kwartaal 2012 te controleren. Bij besluit van 11-07-2014 heeft verzoeker een aanvullende aanslag + boete opgelegd gekregen omdat zijn btw-teruggaafverzoek ongegrond zou zijn. Het bewijsstuk van de aankoop zou niet aan de regels voldoen; als koper had hij het btw-bedrag moeten voldoen. Verzoeker verwijt verweerster louter wegens een vormgebrek (factuur volgens de normale in plaats van de verleggingsregeling) hem het recht op btw-aftrek te hebben ontnomen. De aanvullende aanslag is dan ook in strijd met de RL.

De verwijzende HON rechter (bestuurs- en arbeidsrechtbank te Kecskemét) rechter oordeelt dat geen sprake is van ontneming van een recht maar dat de btw van de betreffende factuur wel voor aftrek in aanmerking komt. Hij stelt vast dat volgens de btw-RL en jurisprudentie van het HvJEU recht op btw-aftrek slechts kan worden ontnomen wanneer fraude is aangetoond. In casu is de btw voldaan door de verkopende ondernemer zodat voor verweerster geen verlies is ontstaan als gevolge van de vormfout. Er zijn geen omstandigheden die op fraude wijzen. De vraag is dan ook of het opleggen van de maatregel aan verzoeker voldoet aan het evenredigheidsvereiste.
Hij legt de volgende vragen aan het HvJEU voor:
1. Is de op de bepalingen van de Hongaarse btw-wet gebaseerde praktijk van de belastingadministratie op grond waarvan deze een belastingtoeslag oplegt aan de koper van een goed (of de ontvanger van een dienst) wanneer de verkoper van het goed (of de dienstverrichter) een factuur voor een aan de verleggingsregeling onderworpen transactie uitschrijft volgens de normale belastingregeling en de over die factuur verschuldigde belasting aangeeft en betaalt aan de fiscus, en de koper van het goed (of de ontvanger van de dienst) de over de factuur betaalde btw in aftrek brengt, zonder evenwel zijn recht op aftrek te kunnen uitoefenen voor de btw waarvoor hem een toeslag is opgelegd, verenigbaar met de bepalingen van de btw-richtlijn, met name met het beginsel dat fiscale maatregelen evenredig moeten zijn aan het doel de fiscale neutraliteit te verzekeren en fiscale fraude te voorkomen?
2. Vormt de belastingtoeslag die wordt opgelegd omdat een onjuiste belastingmethode is gekozen, en die tevens leidt tot de oplegging van een fiscale boete van 50 %, een evenredige sanctie wanneer de fiscus geen inkomsten heeft gederfd en er evenmin aanwijzingen van misbruik zijn?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-95/07 en C-96/07 Ecotrade; C-424/12 Fatorie;
Specifiek beleidsterrein: FIN

Gerelateerde documenten