C-567/15 LitSpecMet

Contentverzamelaar

C-567/15 LitSpecMet

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   29 december 2015
Concept schriftelijke opmerkingen:       15 januari 2016
Schriftelijke opmerkingen:                   15 februari 2016
Trefwoorden: overheidsopdrachten; aanbestedende dienst

Onderwerp
- Richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten;
- Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten

Verzoekster heeft een offerte ingediend naar aanleiding van verweersters (VLRD) bekendmaking van een vereenvoudigde openbare procedure voor de vervaardiging van staven ferrometaal. Verweerster maakt de geselecteerde inschrijvers bij brief van 19-12-2013 bekend, waaruit blijkt dat verzoeksterslechts voor enkele goederen in aanmerking wordt genomen. Tegen dat besluit komt verzoekster op; zij vordert beëindiging van de lopende procedure en bekendmaking van een nieuwe procedure die in overeenstemming met de LIT aanbestedingswet diende te zijn, hetgeen wordt afgewezen. Verzoekster start een procedure tot ongeldigverklaring van de procedure. Zij stelt dat de procedure volgens de LIT aanbestedingswet had moeten worden gevolgd omdat verweerster een dochter van een staatsbedrijf is. Ook entiteiten waarvan slechts een klein deel van de activiteiten het algemeen belang raakt vallen onder het begrip ‘aanbestedende dienst’. Zij wijst ook op de in-house transacties van het moederbedrijf die rechtstreeks met verweerster worden gesloten waarvoor zij metaalwaren koopt buiten elke aanbestedingsprocedure om, hetgeen zonder twijfel invloed heeft op de winst- en verliescijfers van het moederbedrijf. Verweerster stelt dat zij is opgericht om commerciële economische activiteiten te verrichten die losstaan van het algemeen belang en waarmee zij winst beoogt te maken. Zij ontvangt geen staatsmiddelen en haar beleid wordt niet beïnvloed door de overheid, zodat de LIT aanbestedingswet hier niet van toepassing is. Zij verwijt verzoekster niet eerder een klacht over het bestek te hebben ingediend dan nadat de lijst van geselecteerde inschrijvers bekend was geworden. De Rb wijst de vordering af, en het Hof van Beroep bevestigt die beslissing (25-09-2014). Het Hof oordeelt dat in verweersters statuten is bepaald dat zij een private onderneming is waarvan de activiteiten onder meer zijn gericht op het behalen van winst. Verweerster heeft stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij actief is in een concurrerende marktsituatie door deelname aan aanbestedingsprocedures zowel in als buiten LIT. De diensten die verweerster verleent aan het moederbedrijf zijn geen bewijs voor overheidsfinanciering. De EURCIE heeft op een LIT vraag geantwoord dat verweerster voor toepassing van RL 2004/18 niet als aanbestedende dienst hoeft te worden beschouwd aangezien de behartiging van het algemeen belang niet tot haar doelstellingen behoort, maar dat zij eerder de kenmerken vertoont van een overheidsbedrijf zoals genoemd in RL 2004/17. Verzoekster gaat in cassatie. Hier wordt de beslissing van het LIT Hof vernietigd (27-05-2015) en de zaak terugverwezen. De cassatierechter stelt vast dat het LIT Hof (het begrip ‘algemeen belang’ in) de LIT aanbestedingswet niet juist heeft uitgelegd omdat de relevante jurisprudentie van het HvJEU niet in aanmerking is genomen. Het LIT Hof vernietigt het vonnis van de Rb en verwijst de zaak terug naar de Rb voor een nieuwe beslissing.

De verwijzende LIT rechter (Regionale Rb Vilnius) legt de volgende vragen aan het HvJEU voor:
„Moet artikel 1, lid 9, van richtlijn 2004/18/EG [van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten] aldus worden uitgelegd dat een onderneming:
- die werd opgericht door een aanbestedende dienst die actief is op het gebied van spoorwegvervoer, meer bepaald het beheer van de openbare spoorweginfrastructuur, passagiers- en vrachtvervoer;
- die op autonome wijze economische activiteiten verricht, een bedrijfsplan opstelt, beslissingen neemt met betrekking tot de activiteiten van de onderneming (productmarkt, doelpubliek enzovoort), actief is op een concurrerende markt in de volledige Europese Unie en daarbuiten, diensten verstrekt betreffende de vervaardiging en de reparatie van rollend materieel en deelneemt aan daarmee verband houdende aanbestedingsprocedures, bestellingen tracht te verkrijgen van derden (andere dan de moedermaatschappij);
- die haar oprichter bij wege van ‘in-house’ transacties diensten verstrekt met betrekking tot de reparatie van rollend materieel en waarbij de waarde van die diensten 90 procent uitmaakt van alle activiteiten van de onderneming;
- waarvan de aan haar oprichter geleverde diensten ertoe strekken diens passagiers- en vrachtvervoer te verzekeren;
niet dient te worden aangemerkt als een aanbestedende dienst?
Indien het Hof van Justitie van de Europese Unie oordeelt dat de onderneming in omstandigheden zoals die welke supra zijn beschreven, als een aanbestedende dienst moet worden aangemerkt, dient artikel 1, lid 9, van richtlijn 2004/18 dan aldus te worden uitgelegd dat de onderneming de status van aanbestedende dienst verliest wanneer de waarde van de diensten die zij met betrekking tot de reparatie van het rollend materieel via ‚in-house’ transacties verstrekt aan de aanbestedende dienst die de onderneming heeft opgericht, vermindert en minder dan 90 procent van de activiteiten van de onderneming dan wel niet meer het grootste gedeelte van haar totale omzet vertegenwoordigt?”
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-337/06 Bayerische Rundfunk
Specifiek beleidsterrein: EZ en BZK

Gerelateerde documenten