C-567/17 Bene Factum

Contentverzamelaar

C-567/17 Bene Factum

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:    09 november 2017
Schriftelijke opmerkingen:                    26 december 2017

Trefwoorden: accijnzen;

Onderwerp:
-           Richtlijn 92/83/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op alcohol en alcoholhoudende dranken;

Feiten:

Verweerder (de nationale belastingdienst) heeft met het litigieus besluit een naheffingsaanslag opgelegd aan verzoekster (Bene Factum) ten belope van €13.343.649,35 vermeerderd met  €1.334.365,- aan vertragingsrente wegens de invoer van ethylalcohol in Litouwen in de periode van 01.01.2009-31.12.2014. Verzoekster heeft voor handelsdoeleinden mondwater en cosmetische alcohol in Litouwen ingevoerd, die zij kocht van een onderneming in Polen. Deze producten werden in verzoeksters opdracht vervaardigd door de Poolse onderneming (en waren uitsluitend voor verzoekster bestemd). De ethylalcohol in deze producten was gedenatureerd door een giftige stof (isopropylalcohol) toe te voegen. Het is een algemeen bekend feit dat deze producten door bepaalde personen worden geconsumeerd vanwege de roesopwekkende werking. Verzoekster wist (of behoorde te weten) dat de in haar opdracht geproduceerde en ingevoerde litigieuze producten (of een gedeelte daarvan) door een bepaalde groep personen als alcoholhoudende drank werden (en worden) geconsumeerd. Op basis van de belastingcontrole en het belastingcontrolerapport is verweerder tot de slotsom gekomen dat de litigieuze producten die door verzoekster in de periode van 2009 tot en met 2014 in Litouwen zijn ingevoerd, bestemd waren om door personen te worden geconsumeerd als voedingsmiddelen (alcoholhoudende drank), zodat de ethylalcohol in die producten aan accijns onderworpen was. Bijgevolg is verzoekster bij het litigieuze besluit aangeslagen en is haar de betaling van accijnzen en daarmee samenhangende bedragen opgelegd. Verzoekster heeft bij de regionale bestuursrechter een vordering ingesteld tot nietigverklaring van het besluit van verweerder. De regionale bestuursrechter heeft de vordering van verzoekster bij vonnis van 15.02.2016 ongegrond verklaard. Hierop heeft verzoekster hoger beroep ingesteld bij de verwijzende rechter.

Overweging:

Uit het Unierecht en/of de rechtspraak van het Hof kan niet duidelijk worden opgemaakt wat voor de toepassing van artikel 27(1)b van richtlijn 92/83 wordt bedoeld met “niet voor menselijke consumptie bestemde producten”. De beantwoording van de opgenomen voorgelegde vragen is van cruciaal belang voor de onderhavige zaak, omdat het daardoor mogelijk wordt gemaakt de nationale wettelijke bepalingen uit te leggen en op de betrokken rechtsverhoudingen toe te passen, waarbij tegelijkertijd de doeltreffendheid van het Unierecht wordt gewaarborgd, teneinde verzoeksters verplichtingen met betrekking tot de betaling van accijnzen over de ethylalcohol in kwestie vast te stellen.

Prejudiciële vragen:

1. Moet artikel 27, lid 1, onder b), van richtlijn 92/83/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op alcohol en alcoholhoudende dranken aldus worden uitgelegd dat deze bepaling van toepassing is op elk product dat overeenkomstig het in de eerste plaats (rechtstreeks) beoogde gebruik (consumptie) ervan niet voor menselijke consumptie is bestemd, ook al consumeren sommige personen cosmetica en producten voor persoonlijke verzorging zoals die welke in de onderhavige zaak aan de orde zijn, als alcoholhoudende drank om een roes op te wekken?

2. Is het voor de beantwoording van de eerste vraag van belang dat de persoon die de litigieuze producten uit een lidstaat heeft ingevoerd, wist dat de producten, die gedenatureerde ethylalcohol bevatten, in zijn opdracht worden vervaardigd en door andere personen worden geleverd (verkocht) aan eindverbruikers in Litouwen, door bepaalde personen worden geconsumeerd als alcoholhoudende drank, en dat hij daarom, dat feit in aanmerking nemende, die producten heeft vervaardigd en geëtiketteerd met de bedoeling er zoveel mogelijk van te verkopen?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Evroetil C-503/10; Repertoire Culinaire C-163/09; Italië/Commissie C-482/98; Profisa C-63/06; Biovet C-306/14. 

Specifiek beleidsterrein: FIN-fiscaal; VWS

Gerelateerde documenten