C-568/17

Contentverzamelaar

C-568/17

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:    22 november 2017
Schriftelijke opmerkingen:                    08 januari 2018

Trefwoorden: omzetbelasting; btw-richtlijn

Onderwerp:

-           Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (hierna: btw-richtlijn);
-           Zesde richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (hierna: Zesde richtlijn).

Feiten:

Belanghebbende verzorgt tegen vergoeding live interactieve erotische webcamsessies en is gevestigd in Nederland. Als zodanig is hij ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet). De personen die tijdens de sessies in beeld verschijnen (hierna: modellen) bevinden zich op dat moment in de Filipijnen. De modellen zijn bij belanghebbende in dienst. Belanghebbende biedt deze webcamsessies aan op platforms van bepaalde internetproviders (hierna: providers). Afnemers van de sessies (hierna: bezoekers) kunnen via de websites van belanghebbende of via andere websites toegang verkrijgen tot de hiervoor bedoelde platforms wanneer zij een account hebben aangemaakt bij een provider. Tijdens de (interactieve) sessies worden live beelden getoond. De providers verzorgen het betalingsverkeer tussen de bezoekers en belanghebbende. De Inspecteur stelt dat de door belanghebbende aan de bezoekers verleende diensten moeten worden geacht plaats te vinden in Nederland en aldaar zijn belast met omzetbelasting. Belanghebbende had van 01.06.2006 t/m 31.12.2009 ter zake van de webcamsessies geen omzetbelasting op aangifte voldaan. De Inspecteur heeft belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd. Het Gerechtshof heeft geoordeeld dat de door belanghebbende aan de bezoekers verleende diensten voor de heffing van omzetbelasting niet in Nederland plaatsvinden en heeft op die grond de naheffingsaanslag vernietigd. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop beroep in cassatie ingesteld. Het middel herhaalt het door de Inspecteur voor het Gerechtshof gehouden betoog dat in een situatie als de onderhavige voor de plaatsbepaling van de dienstverlening moet worden aangesloten bij de plaats waar de bezoekers zich bevinden op het moment dat zij deze diensten afnemen, in dit geval Nederland.

Overweging:

Technologische ontwikkelingen op het gebied van telecommunicatie en internet die zich hebben voorgedaan na de aangehaalde rechtspraak, maken het mogelijk dat bij veel van de in deze bepalingen genoemde activiteiten niet meer sprake hoeft te zijn van een bepaalde fysieke locatie. Dat roept de vraag op of bij de verschillende categorieën diensten niet (meer) hoeft op te gaan dat zij worden verricht ter gelegenheid van tijdgebonden evenementen op een bepaalde fysieke locatie, en dat de omstandigheid dat deze diensten - zoals in dit geval - door middel van een (virtueel) platform op het internet worden verricht, niet betekent dat rangschikking daaronder is uitgesloten. Het is niet boven elke redelijke twijfel verheven dat artikel 9 (2)c van de Zesde richtlijn (onderscheidenlijk artikel 52a van de btw-richtlijn) zich uitstrekt tot de onderwerpelijke diensten. Vervolgens rijst de vraag hoe de zinsnede "de plaats waar die diensten materieel worden verricht" moet worden uitgelegd om de plaats te bepalen van een dergelijke dienst wanneer het optreden in een ander land plaatsvindt dan het land waarin de afnemer naar het optreden kijkt en luistert.

Prejudiciële vragen:

1.a. Moet artikel 9, lid 2, letter c, eerste streepje, van de Zesde richtlijn onderscheidenlijk artikel 52, letter a, van BTW-richtlijn 2006 (tekst tot 1 januari 2010) aldus worden uitgelegd dat daaronder mede valt het tegen vergoeding verzorgen van live interactieve erotische webcamsessies?
1.b. Indien vraag 1.a bevestigend wordt beantwoord, dient dan de in artikel 9, lid 2, letter c, van de Zesde richtlijn onderscheidenlijk artikel 52, aanhef, van BTW-richtlijn 2006 opgenomen zinsnede "de plaats waar die diensten materieel worden verricht" onderscheidenlijk "de plaats waar die diensten daadwerkelijk worden verricht" te worden uitgelegd in die zin dat bepalend is de plaats waar de modellen voor de webcamera optreden of de plaats waar de bezoekers de beelden bekijken, of komt nog een andere plaats in aanmerking?
2. Moet artikel 9, lid 2, letter e, twaalfde streepje, van de Zesde richtlijn onderscheidenlijk artikel 56, lid 1, letter k, van BTW-richtlijn 2006 (tekst tot 1 januari 2010) in samenhang gelezen met artikel 11 van BTW-Verordening 2005 aldus worden uitgelegd dat het tegen vergoeding verzorgen van live interactieve erotische webcamsessies kan worden aangemerkt als een "langs elektronische weg verrichte dienst"?
3. Indien zowel vraag 1.a als vraag 2 bevestigend wordt beantwoord, en de aanwijzing van de plaats van de dienst volgens de desbetreffende richtlijnbepalingen tot een verschillende uitkomst leidt, hoe dient dan de plaats van de dienst te worden bepaald?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: A en B C-453/15; Kollektivavtalsstiftelsen C-291/07; Jürgen Dudda C-327/94; Gillan Beach Ltd C-114/05; Inter-Mark Group C-530/09; RAL Channel Islands C-452/03; Linthorst, Pouwels en Scheren C-167/95

Specifiek beleidsterrein: FIN-fiscaal