C-568/21 Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Contentverzamelaar

C-568/21 Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    3 november 2021
Schriftelijke opmerkingen:                    20 december 2021

Trefwoorden : verblijfstitel, diplomatieke kaart, Verdrag van Wenen, verantwoordelijke lidstaat

Onderwerp :

-           Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (Dublinverordening)

-           Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer

Feiten:

Verweerders zijn derdelanders die een gezin vormen en die een diplomatieke kaart hebben gekregen in lidstaat X. Zij hebben na enkele jaren in lidstaat X te hebben gewoond die lidstaat verlaten en zijn vervolgens naar Nederland gekomen om aldaar een verzoek om internationale bescherming in te dienen. Appellant, de staatssecretaris, heeft lidstaat X verantwoordelijk gehouden voor de behandeling van de verzoeken, hetgeen door lidstaat X is afgewezen. Lidstaat X heeft beargumenteerd dat de derdelanders op haar territorium verbleven enkel op basis van hun diplomatieke status i.p.v. een visum. Gezien artikel 14, lid 2, is Nederland daarom verantwoordelijk. De staatssecretaris heeft vervolgens lidstaat X verzocht het besluit in heroverweging te nemen, gezien het feit dat lidstaat X diplomatieke kaarten als wettelijke basis voor verblijf accepteert en daarom gelden als verblijfstitel. Daartoe heeft lidstaat X het overnameverzoek alsnog geaccepteerd. Daarmee heeft de staatssecretaris besloten de verzoeken van de derdelanders niet in behandeling te nemen. Derdelanders hebben beroep tegen dit besluit aangetekend, dat in eerste aanleg gegrond is verklaard. Hiertegen heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.

Overweging:

In geschil is of de door lidstaat X verstrekte diplomatieke kaarten gelden als verblijfstitel in de zin van artikel 2, aanhef en onder I, van de Dublinverordening. Volgens de staatssecretaris is dit het geval, aangezien lidstaat X heeft bevestigd dat de vreemdelingen onder het Verdrag van Wenen. Dit is volgens de staatssecretaris voldoende om te voldoen aan de definitie van artikel 2 Dublinverordening, omdat die bepaling niet specifieert dat het enkel een vreemdelingenrechtelijke titel geldig is. Subsidiair wordt betoogt dat de diplomatieke kaarten als verblijfstitel moeten gelden in het kader van de opzet en doelstellingen van de Dublinverordening.

De derdelanders stellen zich op het standpunt dat lidstaat X niet als verantwoordelijke lidstaat kan worden aangemerkt, aangezien zij nooit een geldige verblijfstitel heeft afgegeven. Omdat het niet binnen de bevoegdheid van lidstaat X lag om toestemming te verlenen voor verblijf, moet Nederland het verzoek in behandeling nemen. Immers, de diplomatieke kaarten bevestigen louter verblijfsrecht enkel ontleend aan het Verdrag van Wenen.

Prejudiciële vragen:

Moet artikel 2, aanhef en onder l, van de Dublinverordening aldus worden uitgelegd dat een door een lidstaat op grond van het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer verstrekte diplomatieke kaart een verblijfstitel in de zin van die bepaling is?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-646/16; C-411/10 N.S. e.a.; C-63/15; C-162/96; C-364/10 Hongarije/Slowaakse Republiek; C-582/17 en C-583/17 H. en R.

Specifiek beleidsterrein: JenV