C-57/21 RegioJet  

Contentverzamelaar

C-57/21 RegioJet  

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     23 maart 2021
Schriftelijke opmerkingen:                     9 mei 2021

Trefwoorden : bewijsmateriaal; schadevorderingen; mededinging;

Onderwerp :

-           Richtlijn 2014/104/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 november 2014 betreffende bepaalde regels voor schadevorderingen volgens nationaal recht wegens inbreuken op de bepalingen van het mededingingsrecht van de lidstaten en van de Europese Unie;

-           Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82;

Feiten:

Verzoekster vordert een vergoeding van de schade die zij zou hebben geleden door misbruik van een machtspositie door verweerster. Verzoekster verzoekt om toegang tot i) boekhoudkundige documenten betreffende het commerciële activiteitengebied van verweerster, en ii) documenten waar het ministerie van Vervoer zeggenschap over heeft. De rechter in eerste aanleg heeft verweerster bij beschikking gelast toegang te verlenen tot bewijsmateriaal door aan het dossier een aantal documenten toe te voegen. Voor het overige heeft de rechter het verzoek afgewezen, en heeft hij het ministerie van Vervoer gelast om nadere statistische gegevens en informatie te verstrekken. Met betrekking tot het verzoek om toegang tot bewijsmateriaal heeft het bureau aangegeven dat de documenten pas aan de overheidsinstanties kunnen worden overgelegd na afloop van de onderzoeksprocedure. Door de verlening van toegang tot de documenten zou de doeltreffendheid van het beleid van vervolging van inbreuken op het mededingingsrecht kunnen afnemen. Verder blijkt uit het standpunt van het bureau dat de administratieve procedure is geschorst, aangezien de Commissie een procedure had ingeleid, die betrekking heeft op dezelfde situatie. De Commissie benadrukt dat de rechter in het bijzonder het evenredigheidsbeginsel moet toepassen en maatregelen moet nemen om dergelijke informatie te beschermen. De rechter in eerste aanleg heeft de schadevergoedingsprocedure geschorst in afwachting van de afsluiting van de door de Commissie ingeleide kartelprocedure. De rechter in tweede aanleg heeft de  beschikking in eerste aanleg bevestigd en de bewijzen in gerechtelijke bewaring gesteld. Tegen deze beschikking heeft verweerster beroep in cassatie ingesteld.

Overweging:

De eerste vraag die wezen rijst, is of het aanhangig zijn van de procedure voor de Commissie en de daarmee samenhangende schorsing van de schadevergoedingsprocedure zich ertegen verzetten dat overeenkomstig artikel 5(1) van de verordening een beschikking wordt gegeven waarbij wordt gelast toegang te verlenen tot het bewijsmateriaal? De tweede vraag betreft in wezen de vraag of artikel 6(5)a) en artikel 6(9) van de richtlijn in de weg staan aan nationale bepalingen die de draagwijdte uitbreiden van informatie die tijdens de procedure voor een mededingingsautoriteit van toegang is uitgesloten. De derde vraag houdt in wezen in dat moet worden geoordeeld of ook de situatie waarbij de nationale mededingingsautoriteit de procedure geschorst heeft, kan worden beschouwd als een procedure die anderszins is beëindigd, aangezien de Commissie een procedure heeft ingeleid. De vierde vraag is of de rechter een verplichte overlegging van het bewijs kan eisen om na te gaan of dit bewijs door een natuurlijke of rechtspersoon specifiek is voorbereid met het oog op een procedure voor een mededingingsautoriteit. Ten slotte rijst de vraag hoe tegengestelde belangen moeten worden afgewogen.

Prejudiciële vragen:

1. Is het verenigbaar met de uitlegging van artikel 5, lid 1, van richtlijn 2014/104/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 november 2014 betreffende bepaalde regels voor schadevorderingen volgens nationaal recht wegens inbreuken op de bepalingen van het mededingingsrecht van de lidstaten en van de Europese Unie (hierna: „richtlijn”) dat de rechter beslist de toegang tot bewijsmateriaal te gelasten, ook al voert de Commissie een procedure tot vaststelling van een beschikking op grond van hoofdstuk III van verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 (hierna: „verordening nr. 1/2003”), op grond waarvan de rechter de procedure tot vergoeding van de schade die is ontstaan als gevolg van een inbreuk op de mededingingsregels schorst?

2. Verzet de uitlegging van artikel 6, lid 5, onder a), en artikel 6, lid 9, van de richtlijn zich tegen een nationale regeling die de toegang beperkt tot alle informatie die is ingediend in het kader van een procedure op verzoek van de mededingingsautoriteit, ook wanneer het gaat om informatie die de procespartij op grond van andere wettelijke bepalingen moet opmaken en bewaren (of opmaakt en bewaart), onafhankelijk van een procedure wegens inbreuk op het mededingingsrecht?

3. Kan ook een situatie waarin een nationale mededingingsautoriteit een procedure heeft geschorst zodra de Commissie een procedure heeft ingeleid met het oog op het nemen van een besluit krachtens hoofdstuk III van de richtlijn, worden beschouwd als een procedure die anderszins is beëindigd als bedoeld in artikel 6, lid 5, van de richtlijn?

4. Is het, gelet op de functie en de doelstellingen van de richtlijn, verenigbaar met artikel 5, lid 1, gelezen in samenhang met artikel 6, lid 5, ervan, dat de nationale rechter de nationale regeling tot omzetting van artikel 6, lid 7, van de richtlijn naar analogie toepast op de categorieën informatie bedoeld in artikel 6, lid 5, van de richtlijn en derhalve besluit om toegang te verlenen tot bewijsmateriaal, met dien verstande dat de vraag of het bewijsmateriaal informatie omvat die de natuurlijke of rechtspersoon speciaal met het oog op een onderzoek door een mededingingsautoriteit (in de zin van artikel 6, lid 5, [onder a),] van de richtlijn) heeft voorbereid, door de rechter pas wordt behandeld nadat dit bewijsmateriaal aan hem is overgelegd?

5. Indien de vorige vraag bevestigend wordt beantwoord: moet artikel 5, lid 4, aldus worden uitgelegd dat de door de rechter genomen doeltreffende maatregelen ter bescherming van vertrouwelijke informatie tot gevolg kunnen hebben dat verzoekster of andere partijen bij de procedure, alsook hun vertegenwoordigers, geen toegang hebben tot het verstrekte bewijsmateriaal voordat de rechter definitief uitspraak doet over de vraag of dat bewijsmateriaal of bepaalde delen ervan onder de categorie bewijsmateriaal van artikel 6, lid 5, onder a), van de richtlijn valt?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-250/17; Parlement en Raad C-583/11; LPN/Commissie C-514/11 P en C-605/11 P; Commissie/EnBW C-365/12 P; Raad/Access Info Europe, C-280/11 P; Raad C-350/12 P;

Specifiek beleidsterrein: JenV; EZK