C-570/13 Gruber

Contentverzamelaar

C-570/13 Gruber

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   20 december 2013
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   6 januari 2014
Schriftelijke opmerkingen:                   6 februari 2014
Trefwoorden: milieu; MER

Onderwerp
Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (Pb 2012, L 26, blz. 1)

Verzoekster Karoline Gruber (Klagenfurt/OOS) maakt op 8 maart 2011 bezwaar tegen het ‘vaststellingsbesluit’ van 21 juli 2010 van de OOSaut dat op grond van de OOS wet inzake de milieueffectbeoordeling geen MER behoeft te worden opgemaakt voor de bouw van twee winkelcentra. Zij heeft betoogd dat er gebruik is gemaakt van (jaren)oude meetgegevens, dat de effecten van de geplande op- en afrit niet beoordeeld zijn, dat het aantal parkeerplaatsen groter is dan weergegeven en dat gezondheidseffecten (lucht en geluid). niet zijn meegewogen OOSaut stelt dat het besluit inmiddels rechtskracht heeft verkregen. Verzoekster voert aan dat de betreffende instantie niet bevoegd was om dit besluit vast te stellen maar dat ten rechte de deelstatelijke regering bevoegd was om over de noodzaak van een MER te oordelen.
Verzoekster behoort tot de ‘buren’ van het litigieuze project. In de OOS procedure van het ‘vaststellingsbesluit’ hebben enkel de projectontwikkelaar, de meewerkende overheidsorganen, de ombudsman in milieuzaken en de betrokken gemeente de hoedanigheid van ‘partij’, maar niet de buren van het project. Zij kunnen pas instappen op het moment dat het MER-besluit is vastgesteld en de vergunningsprocedure is opgestart.

Voor de verwijzende OOS rechter komt het er in deze zaak op aan of het vaststellingsbesluit verenigbaar is met EU-recht. In de arresten Mellor en Solvay heeft het HvJEU bepaald dat belanghebbende particulieren zo nodig via de rechter verificatie van de MER-plicht kunnen afdwingen. Ook in de OOS doctrine is vastgesteld dat de OOS procedure is achterhaald omdat het vaststellingsbesluit voor belanghebbende partijen niet de mogelijkheid geeft daartegen op te komen. Hij legt de volgende vragen voor aan het HvJEU:
1. Staat het Unierecht, in het bijzonder richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB 2012, L 26, blz. 1), en meer in het bijzonder artikel 11 van deze richtlijn, in de weg aan een situatie in het nationale recht waarbij een besluit tot vaststelling dat er voor een bepaald project geen milieueffectbeoordeling hoeft te worden uitgevoerd, ook ten aanzien van buren die in het kader van de daaraan voorafgaande procedure tot vaststelling van dat besluit niet de hoedanigheid van partij hadden, bindende werking heeft en aan hen kan worden tegengeworpen in de daaropvolgende vergunningsprocedure, ook al kunnen zij hun bezwaren tegen het project in het kader van deze vergunningsprocedure doen gelden (welke bezwaren in de aan de orde zijnde procedure er op neerkomen dat als gevolg van het project hun leven, hun gezondheid of hun eigendom in gevaar wordt gebracht of dat zij door geuren, geluiden, rook, stof, trillingen of anderszins onaanvaardbare hinder ondervinden)?
Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord:
2. Vereist het Unierecht, in het bijzonder richtlijn 2011/92 door haar rechtstreekse toepassing, dat wordt vastgesteld dat geen sprake is van de in de eerste vraag beschreven bindende werking?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-75/08 Mellor; C-182/10 Solvay; C-244/12 Salzburger Flughafen
Specifiek beleidsterrein: IenM

Gerelateerde documenten