C-570/19 Irish Ferries

Contentverzamelaar

C-570/19 Irish Ferries

Prejudiciële hofzaak


Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik
hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement: 18 september 2019
Schriftelijke opmerkingen: 4 november 2019

Trefwoorden : passagiersrechten; zee / binnenwateren;

Onderwerp :

- Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, artikelen 16, 17, 20 en 47;

- Verordening (EU) nr. 1177/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 betreffende de rechten van passagiers die over zee of binnenwateren reizen en houdende wijziging van verordening (EG) nr. 2006/2004 (hierna: verordening);

 

Feiten:

Irish Ferries (verzoeker) biedt veerdiensten aan tussen Ierland en Frankrijk. Irish Ferries heeft het hele seizoen 2018 geannuleerd op de route Dublin – Cherbourg (met gevolgen voor ruim 20.000 passagiers). De reden voor annulering van diensten op de route was de te late levering van een nieuwe veerboot (hierna: vaartuig), welke 200 dagen te laat werd geleverd. Verweerster (National Transport Authority, hierna: NTA) heeft Irish Ferries sancties opgelegd wegens het niet verstrekken van een volgens haar in het Unierecht en het Iers recht vereiste passende schadevergoeding aan de getroffen passagiers. Irish Ferries bestrijdt deze sancties.

 

Overweging:

Het prejudiciële verzoek heeft betrekking op de uitlegging van artikel 18, artikel 19, artikel 20(4), artikel 24 en artikel 25 van de verordening. De laatste vraag, die subsidiair wordt aangevoerd, heeft betrekking op de geldigheid van de verordening. De verwijzende rechter is van mening dat de verordening cruciaal is voor de beslissing in het hoofdgeding. De partijen hebben vastgestelde geschillen over de uitlegging en toepassing van de verordening, waarover geen relevante rechtspraak bestaat. De vragen in dit geding zijn nieuw en de antwoorden niet duidelijk.

 

Prejudiciële vragen:

1. Is de verordening (met name de artikelen 18 en/of 19) van toepassing in omstandigheden waarin passagiers vooraf hebben geboekt en vervoersovereenkomsten zijn aangegaan, en de passagiersdiensten wegens een vertraging in de levering van een nieuw vaartuig aan de veerbootexploitant worden geannuleerd, waarover de passagiers ten minste zeven weken vóór het geplande vertrek zijn geïnformeerd? Zijn in dit opzicht een of meer van de volgende punten relevant voor de toepasselijkheid van de verordening:

  1. de levering vond uiteindelijk 200 dagen te laat plaats;
  2. de veerbootexploitant moest een volledig seizoen aan afvaarten annuleren;
  3. er kon geen geschikt alternatief vaartuig worden bemachtigd;
  4. ruim 20.000 passagiers werden door de veerbootexploitant omgeboekt naar andere afvaarten of kregen de prijs van hun vervoersbewijs terugbetaald;
  5. de afvaarten betroffen een nieuwe, door de veerbootexploitant geopende route en er bestond geen soortgelijke alternatieve dienst op de rout

2. Deze vraag behoeft enkel te worden beantwoord als artikel 18 kan worden toegepast. Indien een passagier overeenkomstig artikel 18 langs een andere route wordt vervoerd, komt er dan een nieuwe vervoersovereenkomst tot stand, zodat het recht op schadevergoeding krachtens artikel 19 moet worden

vastgesteld overeenkomstig die nieuwe vervoersovereenkomst en niet overeenkomstig de oorspronkelijke vervoersovereenkomst?

3(a). Indien artikel 18 van toepassing is en een afvaart wordt geannuleerd terwijl er op de betrokken route geen alternatieve diensten worden verricht (dat wil zeggen dat er geen rechtstreekse dienst tussen de twee havens bestaat), wordt het aanbieden van een alternatieve afvaart op een of meer andere beschikbare routes naar keuze van de passagier, met inbegrip van routes met een „landbrug” (bijvoorbeeld per veerboot van Ierland naar het Verenigd Koninkrijk en dan over de weg – met vergoeding van de brandstofkosten aan de passagier door de veerbootexploitant – naar een haven in het Verenigd Koninkrijk die een verbinding heeft met Frankrijk en van daaruit naar Frankrijk, waarbij de afvaarten door de passagier worden gekozen), dan beschouwd als „vervoer langs een andere route naar de eindbestemming” in de zin van artikel 18? Zo niet, welke criteria moeten worden gehanteerd voor de vaststelling of vervoer langs een andere route „onder vergelijkbare voorwaarden” plaatsvindt?

3(b). Indien er geen alternatieve afvaart op de geannuleerde route bestaat, zodat de betrokken passagier niet kan worden ondergebracht op een rechtstreekse afvaart van de oorspronkelijke haven van inscheping naar de in de vervoersovereenkomst genoemde eindbestemming, dient de vervoerder dan de extra kosten te betalen die een langs een andere route vervoerde passagier maakt voor het reizen naar en van de nieuwe haven van inscheping en/of naar en van de nieuwe haven van bestemming?

4(a). Kan artikel 19 worden toegepast wanneer de reis in feite al ten minste zeven weken vóór het geplande vertrek is geannuleerd? Indien artikel 19 van toepassing is, is het dan van toepassing wanneer artikel 18 is toegepast en de passagier zonder extra kosten langs een andere route is vervoerd en/of is terugbetaald en/of een latere afvaart heeft gekozen?

4(b). Indien artikel 19 van toepassing is, wat is dan de „eindbestemming” in de zin van artikel 19?

5. Indien artikel 19 kan worden toegepast:

  1. Hoe moet de vertragingsduur in deze omstandigheden worden gemeten?
  2. Hoe moet de prijs in de zin van artikel 19 worden berekend bij het vaststellen van de te betalen schadevergoeding en, meer specifiek, zijn de kosten voor extra’s (bijv. hutten, kennels en premium lounges) in die prijs inbegrepen?

6. Indien de verordening van toepassing is, worden de in vraag 1 genoemde omstandigheden en overwegingen dan beschouwd als „buitengewone omstandigheden die zelfs als alle redelijke maatregelen waren getroffen, niet voorkomen hadden kunnen worden” in de zin van artikel 20, lid 4, van de verordening?

7. Heeft artikel 24 tot gevolg dat elke passagier die wil gebruikmaken van de schadevergoeding krachtens artikel 19 van de verordening verplicht is binnen twee maanden vanaf de datum waarop de dienst is uitgevoerd of had moeten worden uitgevoerd een klacht in te dienen?

8. Is de bevoegdheid van de nationale bevoegde instantie die verantwoordelijk is voor de handhaving van de verordening beperkt tot afvaarten vanuit de in artikel 25 van de verordening genoemde havens of kan deze ook worden uitgebreid naar retourvaarten vanuit de haven van een andere lidstaat naar de staat van de nationale bevoegde instantie?

9(a). Welke beginselen en regels van het Unierecht moet de verwijzende rechter toepassen bij de beoordeling van de geldigheid van het besluit en/of de kennisgevingen van de nationale handhavingsinstantie in het licht van de artikelen 16, 17, 20 en/of 47 van het Handvest en/of de beginselen van evenredigheid, rechtszekerheid en gelijke behandeling?

9(b). Moet de door de nationale rechter uit te voeren onredelijkheidstoets uitgaan van het criterium van een kennelijke fout?

10. Deze vraag wordt naar gelang van de antwoorden op de vorige vragen voorgelegd. Is verordening 1177/2010 naar Unierecht geldig, gelet op met name:

  1. de artikelen 16, 17 en 20 van het Handvest;
  2. het feit dat luchtvaartmaatschappijen niet verplicht zijn een compensatie te betalen indien zij de passagiers ten minste twee weken voor de geplande vertrektijd over de annulering informeren [artikel 5, lid 1, onder c), punt i), van verordening nr. 261/2004];
  3. de beginselen van evenredigheid, rechtszekerheid en gelijke behandeling?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: /

Specifiek beleidsterrein: IenW;

Gerelateerde documenten