C-570/20 Direction départementale des finances publiques de la Haute-Savoie     

Contentverzamelaar

C-570/20 Direction départementale des finances publiques de la Haute-Savoie     

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     31 december 2020
Schriftelijke opmerkingen:                     17 februari 2021

Trefwoorden : ne bis in idem; handvest; btw; belastingen; fraude

Onderwerp :

-           Handvest van de grondrechten van de Europese Unie;

-           Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde;

Feiten:

BV heeft t/m 14-06-2011 het beroep van accountant uitgeoefend. Naar aanleiding van controles over de jaren 2009-2011 heeft de belastingdienst een klacht ingediend wegens het plegen van boekhoudkundige onregelmatigheden en fraude bij de inkomstenbelasting en de btw. De strafrechtbank heeft BV veroordeeld tot twaalf maanden gevangenisstraf, met name omdat hij tussen 01-01-2010 en 14-06-2011 op frauduleuze wijze transacties aan de btw-vaststelling en daarmee volledig dan wel gedeeltelijk aan de btw-afdracht had onttrokken. BV heeft voor het hof van beroep om vrijspraak verzocht en stelt dat zijn veroordeling in strijd is met het door artikel 50 van het Handvest gewaarborgde ne-bis-in-idembeginsel. Voor dezelfde feiten is tegen hem persoonlijk reeds een navorderingsprocedure ingesteld, die aanleiding heeft gegeven tot fiscale boetes van 40% van de ontweken belasting. Volgens BV is de algehele strengheid van het strafstelsel onevenredig. Bij arrest van 13-02-2019 heeft het Hof van beroep de toepassing van de ne-bis-in-idemregel uitgesloten op omdat:

–          artikel 1741 van het algemeen belastingwetboek voorziet in de mogelijkheid om na afloop van een strafprocedure en een daarvan losstaande administratieve procedure, die elk een verschillend voorwerp en een ander doel hadden, de strafsancties en fiscale sancties te cumuleren;

–          deze uitsluiting verenigbaar is met artikel 50 van het Handvest, aangezien de grondwettelijke raad  haar draagwijdte als volgt heeft gepreciseerd: i) slechts van toepassing op de ernstigste gevallen van frauduleuze verzwijging van aan belasting onderworpen bedragen; ii) uitgaande van het evenredigheidsbeginsel, mag het totale bedrag van de eventueel opgelegde sancties niet hoger zijn dan het bedrag van de zwaarste sanctie.

Het hof van beroep heeft het vonnis, voor zover dit de schuldigverklaring van BV betreft, bevestigd en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden. BV heeft hierop cassatieberoep ingesteld bij de verwijzende rechter. 

Overweging:

In de eerste plaats kan volgens het Hof aan het ne-bis-in-idembeginsel slechts een beperking worden gesteld indien deze noodzakelijk is en moet de nationale regeling daartoe “duidelijke en nauwkeurige regels bevatten, zodat de justitiabele kan voorzien voor welk handelen en nalaten een dergelijke cumulatie van vervolgingsmaatregelen en sancties mogelijk is” (C-524/15). In de tweede plaats beperkt de Franse regeling enerzijds strafrechtelijke vervolging tot strafbare feiten van een zekere ernst, waarvoor de nationale wetgever met name, naast een geldboete, ook in een gevangenisstraf heeft voorzien. Anderzijds wordt de mogelijkheid om sancties te cumuleren beperkt doordat het hoogste bedrag van een van de opgelegde sancties niet kan worden overschreden. Deze regel heeft echter slechts betrekking op sancties van gelijke aard, namelijk financiële sancties. De juiste toepassing van het Unierecht is niet zo evident dat redelijkerwijze geen twijfel kan bestaan omtrent de wijze waarop de gestelde vragen moeten worden opgelost.

Prejudiciële vragen:

1) Voldoet de hierboven beschreven nationale regeling aan het vereiste dat de omstandigheden waarin een verzwijging in de btw-aangifte kan leiden tot een cumulatie van vervolgingsmaatregelen en sancties van strafrechtelijke aard, duidelijk en voorzienbaar moeten zijn?

2) Voldoet de hierboven beschreven nationale regeling aan het vereiste dat een cumulatie van dergelijke sancties noodzakelijk en evenredig moet zijn?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-617/10; C-129/14 PPU; C-524/15; C-537/16

 Specifiek beleidsterrein: JenV; FIN-fiscaal;