C-571/15 Wallenborn Transports

Contentverzamelaar

C-571/15 Wallenborn Transports

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   25 december 2015
Concept schriftelijke opmerkingen:       11 januari 2016
Schriftelijke opmerkingen:                   11 februari 2016
Trefwoorden: btw; communautair douanewetboek (CDW); vrijhavens (regeling extern douanevervoer)

Onderwerp
- Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (Pb L 302, blz. 1), alsmede de uitvoeringsVo 2454/93;
- Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

Verzoekster heeft als transporteur op 11 juni 2009 textiel (ingevoerd door de lucht) bij de douane aangebracht voor een regeling extern communautair douanevervoer. Eindbestemming is een bedrijf in de vrijhaven Hamburg. De regeling geldt tot 17-06-2009. De goederen worden gelost in een container en naar FIN vervoerd voor doorvoer naar RUS. Verweerster (douane) stuurt 02-09-2010 een aanslag invoerrechten plus btw naar zowel de aangever als naar verzoekster. Laatstgenoemde dient te betalen omdat zij heeft verzuimd de douaneregeling te beëindigen. Verzoekster maakt bezwaar. De aanslag wordt verlaagd wegens een gewijzigde tariefindeling van de goederen, maar blijft voor het overige gehandhaafd. Verzoekster betwist niet dat de douaneschuld is ontstaan door verwijdering van het zegel in de vrijhaven, maar stelt dat deze zone niet tot het binnenland behoort. Er is dan ook geen sprake van een belastbare handeling in de zin van het CDW. Het gaat om verschillende soorten belasting die echter niet op verschillende tijdstippen kunnen ontstaan. Verweerster stelt dat tegelijkertijd met de douaneschuld ook de btw bij invoer ingevolge artikel 203, lid 1, CDW is ontstaan, ongeacht of het feit waardoor de douaneschuld is ontstaan daadwerkelijk in het gebied van de vrijhaven heeft plaatsgevonden. Verdere uitvoer is irrelevant.

De verwijzende DUI rechter (Hessisches Finanzgericht) oordeelt dat met het lossen van het transportmiddel en het verwijderen van het zegel de goederen aan douanetoezicht zijn onttrokken, waardoor ingevolge CDW artikel 203 een douaneschuld ontstaat. Volgens CDW artikel 3 behoren vrije zones tot het grondgebied van een LS. Door plaatsing onder de douaneregeling is niet voldaan aan de voorwaarden van CDW artikel 166 (de fictieve situatie dat niet-communautaire goederen in een vrije zone voor de toepassing van de rechten bij invoer worden geacht zich niet op het EU-douanegebied bevinden). Ook ziet hij schending van CDW artikel 204 omdat zowel de aangever als verzoekster op grond van dat artikel verplicht waren de goederen ongeschonden bij het kantoor van bestemming aan te brengen vóór beëindiging van de douaneregeling (= 17-06-2009). Er ontstaat echter twijfel omdat volgens de btw-RL belasting op invoer van goederen in beginsel ontstaat op het grondgebied van de LS waar het goed zich ten tijde van binnenkomst in de EU bevindt, maar welk beginsel alleen geldt wanneer het goed onmiddellijk in het vrije verkeer wordt gebracht. Onderhavige goederen zijn slechts korte tijd in tijdelijke opslag op de luchthaven Frankfurt/M geweest en daarna onder de douaneregeling gebracht. De onttrekking aan douanetoezicht heeft plaatsgevonden in een vrije zone. Dit wijzigt niet het ontstaan van de douaneschuld, maar roept vragen op over de alsnog opgelegde btw. Hij legt dan ook de volgende vragen aan het HvJEU voor:
Vraag 1: Is de btw-regeling van een lidstaat, op basis waarvan vrije zones van het controletype I (vrijhavens) niet tot het binnenland behoren, een situatie in de zin van artikel 156, zoals genoemd in artikel 61, eerste alinea, en in artikel 71, lid 1, eerste alinea, van de btw-richtlijn?
Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord:
Vraag 2: Vinden voor goederen die aan invoerrechten zijn onderworpen, overeenkomstig artikel 71, lid 1, tweede alinea, van de btw-richtlijn, het belastbare feit en het verschuldigd worden van de belasting plaats op hetzelfde tijdstip als dat waarop het belastbare feit en het verschuldigd worden ter zake van de invoerrechten zich voordoen, wanneer het belastbare feit en het verschuldigd worden ter zake van de invoerrechten zich voordoen in een vrije zone van het controletype I, en de wettelijke btw-regeling van de lidstaat tot wiens grondgebied de vrije zone behoort, bepaalt dat vrije zones van het controletype I (vrijhavens) niet tot het binnenland behoren?
Indien de tweede vraag ontkennend wordt beantwoord:
Vraag 3: Vinden voor een goed dat onder een regeling extern douanevervoer, zonder beëindiging van deze regeling, is binnengebracht in een vrije zone van het controletype I en in de vrije zone aan het douanetoezicht is onttrokken, zodat daarvoor krachtens artikel 203, lid 1 van het communautair douanewetboek een douaneschuld ontstaat, op hetzelfde tijdstip het belastbare feit en het verschuldigd worden van de belasting plaats op een andere grond, namelijk artikel 204, lid 1, onder a), van het communautair douanewetboek, omdat voorafgaand aan de handeling waardoor het goed aan het douanetoezicht is onttrokken, is nagelaten het goed aan te brengen bij een in het binnenland gelegen, voor een voor de vrije zone bevoegd douanekantoor en de regeling douanevervoer aldaar te beëindigen?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-230/08 Dansk Transport og Logistik; C-273/12 Harry Winston; C-480/12 X (NL)
Specifiek beleidsterrein: FIN

Gerelateerde documenten