C-574/15 Scialdone

Contentverzamelaar

C-574/15 Scialdone

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   5 januari 2016
Concept schriftelijke opmerkingen:       22 januari 2016
Schriftelijke opmerkingen:                   22 februari 2016
Trefwoorden: btw; fraudebestrijding; bescherming financiële belangen Gemeenschap

Onderwerp
- VEU artikel 4, lid 3 (loyale samenwerking); VWEU artikel 325 (fraudebestrijding)
- Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen.
- Akte van de Raad van 26 juli 1995 tot vaststelling van de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PIF-Overeenkomst; PB 1995, C 316);
- Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (Pb L 347, blz. 1) (basisRL)

Bij een controlebezoek van verweerster (belastingdienst) blijkt dat de vennootschap Siderlaghi (waarvan verzoeker Scialdone de enige bestuurder is) voor 2012 de verschuldigde btw over 2012 (een bedrag van € 175.272) niet tijdig heeft voldaan. Verzoeker wordt beboet, en kiest na bezwaar voor betaling in schijven waardoor de boete met twee derde wordt verminderd. In mei 2015 krijgt hij een fiscaalrechtelijke strafbeschikking van het OM. In oktober 2015 treedt een nieuw wetgevend besluit in werking waarbij een nieuwe strafuitsluitingsgrond gaat gelden in geval van volledige voldoening van de schuld, ook na minnelijke schikking.  Ook is het minimumdrempelbedrag voor strafbaarheid verhoogd van € 50.000 naar € 250.000.

De verwijzende ITA rechter (Rb Varese) stelt vast dat het nieuwe drempelbedrag voor verzuim tot betaling van btw hoger is dan dat voor verzuim bij voldoening van directe belastingen (= € 150.000). Door invoering van de wijziging is verzoekers handeling niet langer strafbaar. Maar hij vraagt zich af of de nieuwe strafuitsluitingsgrond verenigbaar is met het EUrecht, gezien de verplichting van de EULS om te voorzien in bescherming van de financiële belangen van de EU, met passende sancties. Hij legt het HvJEU de volgende vragen voor:
1) Moet het Unierecht, en meer bepaald artikel 4, lid 3, VEU, artikel 325 VWEU en richtlijn 2006/112/EG, in hun onderlinge samenhang gelezen, die in de verplichting tot coördinatie tussen de lidstaten voorzien inzake het strafbeleid, aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale regeling die erin voorziet dat de strafbaarheid van de verzuimde voldoening van de btw het overschrijden van een bepaald bedrag veronderstelt dat hoger is dan het bedrag inzake de verzuimde voldoening van de inkomstenbelasting?
2) Moet het Unierecht, en meer bepaald artikel 4, lid 3, VEU, artikel 325 VWEU en richtlijn 2006/112/EG, in hun onderlinge samenhang gelezen, die erin voorzien dat de lidstaten doeltreffende, afschrikkende en evenredige straffen moeten instellen ter bescherming van de financiële belangen van de EU, aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale regeling die strafbaarheid uitsluit van de beklaagde (ongeacht hij bestuurder is, wettelijk vertegenwoordiger, gemachtigde voor het uitoefenen van functies die met belastingen te maken hebben of medeplichtige aan het strafbaar feit), wanneer de betrokken rechtspersoon de belasting en de administratieve geldboetes verschuldigd krachtens de btw heeft voldaan, hoewel de belastingcontrole al heeft plaatsgevonden en de strafrechtelijke procedure al is ingeleid, de zaak al aan de rechter is voorgelegd, en onderzocht is met hoor en wederhoor ter terechtzitting, en dit zolang er geen verklaring is dat de behandeling van de zaak is geopend, in het kader van een systeem dat niet voorziet in enige andere straf, zelfs niet van bestuurlijke aard, voor de voornoemde bestuurder, wettelijk vertegenwoordiger of hun gemachtigde en medeplichtige aan de strafbare feiten?
3) Moet het begrip fraude in artikel 1 van de PIF-Overeenkomst aldus worden uitgelegd dat het ook de gevallen van verzuimde, gedeeltelijke, te late voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde omvat, en legt artikel 2 van de voornoemde overeenkomst aldus aan de lidstaten op om verzuimde, gedeeltelijke, te late voldoening van de btw voor bedragen boven 50 000 EUR te bestraffen met gevangenisstraffen?
Indien de vraag ontkennend wordt beantwoord, rijst de vraag of artikel 325 VWEU, bepalende dat de lidstaten sancties moeten opleggen, met inbegrip van strafsancties, die afschrikkend, evenredig en doeltreffend zijn, aldus moet worden uitgelegd dat het in de weg staat aan nationale regeling die de strafrechtelijke en bestuurlijke aansprakelijkheid van de bestuurders en de wettelijke vertegenwoordigers van de rechtspersonen, of hun gemachtigden voor die functie en de medeplichtigen aan de strafbare feiten, uitsluit voor verzuimde, gedeeltelijke, te late voldoening van de btw betreffende bedragen ten belope van drie- of vijfmaal de minimumdrempels ingesteld voor het geval van fraude, gelijk aan 50 000 EUR.
Specifiek beleidsterrein: FIN en VenJ

Gerelateerde documenten