C-575/13 Etzold e a

Contentverzamelaar

C-575/13 Etzold e a

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   3 maart 2014
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   17 maart 2014
Schriftelijke opmerkingen:                   17 april 2014
Trefwoorden: luchtvaart; compensatie luchtreizigers

Onderwerp
Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 295/91

Deze zaak is eerder als geschorste zaak voorgelegd in afwachting van arrest in de zaken C-347/13 en C-353/13 Pickert e.a, maar nu wordt toch de behandeling hervat. Het is een beschikking van slechts twee pagina’s, verzoekers Thomas, Sandra en Toni Etzold hebben een vlucht geboekt bij Condor Flugdienst voor een vlucht van Hurghada (Egypte) naar Leipzig waarbij een vertraging van 24 uur bij aankomst is ontstaan. Als reden voor de vertraging stelt verweerster dat de luchthavenexploitant die bij de vorige vlucht de vliegtuigen van ijs moest ontdoen, onvoldoende ontijzingsvloeistof ter beschikking had respectievelijk dat de vrachtwagen van de producent van ontijzingsvloeistof wegens een verkeersopstopping in ZWI niet tijdig in Berlijn-Schönefeld is aangekomen.

Voor de verwijzende DUI rechter (Amtsgericht Rüsselsheim) is beslissend te vernemen of buitengewone omstandigheden de geboekte vlucht direct moeten betreffen dan wel of een relevante causaliteit ook kan worden gevonden in vorige vluchten en in voorkomend geval binnen welke tijdslimiet. Bovendien is van belang te vernemen of het gebruik van een vervangingsvliegtuig al dan niet verschil maakt voor de beoordeling of sprake is van buitengewone omstandigheden.
Hij stelt het HvJEU de volgende vragen:
1. Moeten de buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5, lid 3, van de verordening direct de geboekte vlucht betreffen?
2. Indien ook buitengewone omstandigheden tijdens vorige vluchten voor een latere vlucht relevant zijn: moeten de redelijke maatregelen die de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, volgens artikel 5, lid 3, van de verordening moet treffen, alleen ertoe strekken buitengewone omstandigheden te voorkomen dan wel ook beogen een langere vertraging te vermijden?
3. Moeten schadelijke handelingen van op eigen verantwoordelijkheid handelende derden, die opdrachten hebben gekregen, die deel uitmaken van de exploitatie van een luchtvaartonderneming, worden beschouwd als buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5, lid 3, van de verordening?
4. Indien de derde vraag bevestigend wordt beantwoord: speelt het voor de beoordeling een rol van wie (luchtvaartmaatschappij, luchthavenexploitant enz.) de derde de opdracht kreeg?

Specifiek beleidsterrein: IenM, mede EZ

Gerelateerde documenten