C-576/20 Pensionsversicherungsanstalt  

Contentverzamelaar

C-576/20 Pensionsversicherungsanstalt  

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     21 december 2020
Schriftelijke opmerkingen:                     7 februari 2021

Trefwoorden : pensioenen; socialezekerheidsstelsels;

Onderwerp :

Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels;

Feiten:

Verzoekster is geboren in 1957 en heeft in de periode van 04-10-1976 t/m 30-09-1986 in totaal 68 maanden premie betaald voor de verplichte ouderdomsverzekering. Vanaf oktober 1986 studeerde zij in het Verenigd Koninkrijk. Begin november 1987 verhuisde zij naar België, waar zij op 5 december 1987 respectievelijk 23 februari 1990 van twee zonen beviel. Zij verbleef eerst in België, daarna een jaar in Hongarije en ten slotte een maand in het Verenigd Koninkrijk. Sinds de geboorte van haar eerste kind t/m 08-02-1993 wijdde verzoekster zich aan de verzorging en opvoeding van haar kinderen. Zij oefende geen werkzaamheid uit en betaalde geen premie voor de ouderdomsverzekering. Verzoekster ontving in de betrokken periode ook geen prestaties voor de opvoeding of verzorging van kinderen. Op 08-02-1993 keerde verzoekster terug naar Oostenrijk, waar zij vervolgens tot oktober 2017 verzekeringstijdvakken voor de ouderdomsverzekering vervulde. Verzoekster diende een ouderdomspensioenaanvraag in bij verweerster, de PVA. De PVA kende verzoekster een ouderdomspensioen toe ter hoogte van 1.079,15 EUR. Hierop heeft verzoekster beroep ingesteld; zij vordert toekenning van een hoger ouderdomspensioen en stelt dat ter berekening van haar pensioen ook de tijdvakken van kinderopvoeding in het Verenigd Koninkrijk, België en Hongarije als gelijkgestelde tijdvakken in aanmerking moeten worden genomen. De rechter in eerste aanleg heeft het beroep verworpen omdat niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 44 van verordening 987/2009 betreffende de inaanmerkingneming van in een andere lidstaat vervulde tijdvakken van kinderopvoeding. Dat vonnis is door de rechter in tweede aanleg bevestigd. Tegen dat arrest heeft verzoekster beroep in Revision ingesteld bij het Oberste Gerichtshof. Zij verzoekt om toewijzing van het beroep. De PVA is geen partij bij de procedure in Revision.

Overweging:

Volgens de verwijzende rechter is een prejudiciële beslissing van het Hof betreffende de uitlegging van artikel 44 van verordening nr. 987/2009 vereist. De PVA voert aan dat verzoekster de tijdvakken van kinderopvoeding heeft vervuld in staten die in beginsel voorzien in inaanmerkingneming van dergelijke tijdvakken. Tot dusver bestaat er nog geen rechtspraak ter zake. Derhalve rijst ingeval de eerste prejudiciële vraag ontkennend wordt beantwoord, de verdere vraag naar de betekenis van het bepaalde in artikel 44(2) , eerste volzin, eerste zinsdeel, van verordening 987/2009, namelijk dat door de op grond van titel II van verordening 883/2004 verantwoordelijke lidstaat “[g]een kinderopvoedingstijdvak in aanmerking wordt genomen”.

Prejudiciële vragen:

1. Dient artikel 44, lid 2, van verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels aldus te worden uitgelegd dat deze bepaling zich verzet tegen de inaanmerkingneming van in andere lidstaten vervulde tijdvakken van kinderopvoeding door een voor de toekenning van een ouderdomspensioen verantwoordelijke lidstaat onder wiens wetgeving de aanvraagster van het pensioen met uitzondering van die tijdvakken van kinderopvoeding haar gehele loopbaan, al dan niet in loondienst, heeft afgelegd, en zulks reeds op grond van het feit dat de aanvraagster van het pensioen op het tijdstip waarop volgens de wetgeving van die lidstaat de inaanmerkingneming van de tijdvakken van kinderopvoeding aanving, geen werkzaamheid, al dan niet in loondienst, uitoefende? Voor het geval dat de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord:

2. Dient artikel 44, lid 2, eerste volzin, eerste zinsdeel, van verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels aldus te worden begrepen dat de overeenkomstig titel II van verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels verantwoordelijke lidstaat tijdvakken van kinderopvoeding volgens zijn wetgeving per definitie niet in aanmerking neemt of slechts in een concreet geval niet in aanmerking neemt?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-522/10;, C-28/00; C-135/99;, C-134/18; C-548/11; Marks & Spencer, C-62/00; 3 C-107/10; Commissie/Freistaat Sachsen, C-334/07 P;

Specifiek beleidsterrein: SZW