C-578/13 Kickler ea

Contentverzamelaar

C-578/13 Kickler ea

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   27 december 2013
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   12 januari 2014
Schriftelijke opmerkingen:                   12 februari 2014
Trefwoorden: grensoverschrijdende samenwerking in burgerlijke en handelszaken

Onderwerp
Verordening (EG) nr. 1393/2007 van [het Europees Parlement en] de Raad van 13 november 2007 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken

Verzoekers zijn particulieren die in 2011 GRI staatsobligaties hebben gekocht voor bedragen variërend van € 50.000 tot € 1.000.000. De vervaldata van de obligaties zijn inmiddels verstreken. Verzoekers vorderen van de GRI staat (verweerder) schadeloosstelling voor de verliezen. Op grond van vermeende onrechtmatigheid betwisten zij de GRI wet van februari 2012 waarmee aan particuliere schuldeisers een omwisselingsaanbod is gedaan. Zij stellen dat verweerder tegenover particuliere beleggers geen beroep op een noodtoestand had mogen doen. Dit zou volgens het DUI Bw zowel een schending van de openbare orde opleveren als strijd met de goede zeden aangezien verweerder hun opzettelijk schade heeft toegebracht. Zij zien in de omwisselingsactie ook schending van de GRI grondwet, EU-recht, algemene beginselen van internationaal recht en bilaterale overeenkomsten tussen verweerder en DUI op het gebied van bescherming van beleggingen.
De vraag in deze zaak is, evenals in de gevoegde zaken C-226/13, C-245/13 en C-247/13, of het een burgerlijke of een handelszaak betreft in de zin van Vo. 1393/2007. DUI MinJUS kon daarover geen uitsluitsel geven (‘grensgeval’). Hij gelast de betekening via de diplomatieke weg omdat de Vo. hier niet kon worden ingeroepen, en adviseert het HvJEU om raad te vragen.

De verwijzende DUI rechter (Landgericht Kiel) is het daarmee eens en legt het HvJEU de volgende vragen voor:
1. Moet artikel 1 van verordening (EG) nr. 1393/2007 van [het Europees Parlement en] de Raad van 13 november 2007 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken aldus worden uitgelegd dat een beroep waarmee de verwerver van door de verwerende partij uitgegeven staatsobligaties uitbetaling vordert van die partij door middel van vorderingen tot nakoming en schadevergoeding, moet worden aangemerkt als een „burgerlijke of handelszaak” in de zin van artikel 1, lid 1, eerste volzin, van de verordening, wanneer de verwerver het door Griekse wet nr. 4050/2012 („Greek-Bondholder-Act”) mogelijk gemaakte omwisselingsaanbod dat de verwerende partij eind februari 2012 heeft voorgelegd, niet heeft aanvaard?
2. Heeft een beroep dat in wezen is gebaseerd op de ongeldigheid of nietigheid van voornoemde Greek-Bondholder-Act, betrekking op aansprakelijkheid van een staat voor handelingen of omissies bij de uitoefening van het overheidsgezag in de zin van artikel 1, lid 1, tweede volzin, van de in de eerste vraag bedoelde verordening?

Specifiek beleidsterrein: VenJ

Gerelateerde documenten