C-578/22 flightright

Contentverzamelaar

C-578/22 flightright

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    21 oktober 2022
Schriftelijke opmerkingen:                    7 december 2022

Trefwoorden: compensatie luchtreizigers, instapweigering, incheckbalie

Onderwerp:

Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91

Feiten:

De cedenten hebben bij Lufthansa een vlucht voor 01-11-2017 van Lissabon naar Frankfurt am Main geboekt, met aankomst in Frankfurt am Main om 10.55 uur. Verweerster zou in het kader van een code-share-overeenkomst met Lufthansa de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert zijn. De cedenten stonden op de passagierslijst van verweerster voor de vlucht. Zonder voorafgaande correspondentie met verweerster hebben zij zich niet voor de vlucht bij de incheckbalie gemeld, hoewel die vlucht niet was geannuleerd en correct is uitgevoerd. Lufthansa heeft hun echter de avond vóór de vlucht vervangend vervoer aangeboden, waarmee zij op 01-11-2017 om 19.25 uur via Genève (Zwitserland) Frankfurt am Main bereikten, acht en een half uur later dan gepland. Op 08-11-2017 hebben de cedenten hun vorderingen op verweerster aan verzoekster overgedragen, die de cessie heeft aanvaard. In eerste aanleg heeft verzoekster aangevoerd dat een werkneemster van Lufthansa in Frankfurt am Main de cedenten, eveneens op de avond vóór het vertrek, telefonisch heeft meegedeeld dat zij niet op de passagierslijst voor de vlucht stonden, nadat de cedente contact had opgenomen omdat het niet gelukt was om online in te checken. De cedenten hebben daarop vertrouwd en zijn daarom op 01-11-2017 niet naar de luchthaven gereden. Na de terechtzitting heeft de rechter in eerste aanleg de vordering van verzoekster tegen verweerster tot betaling van een compensatie van in totaal 800 EUR afgewezen. Volgens de rechtspraak van het Bundesgerichtshof is de passagier niet verplicht om zich overeenkomstig artikel 3, lid 2, van de passagiersrechtenverordening op tijd bij de incheckbalie te melden wanneer hem reeds op voorhand de toegang tot een vlucht is geweigerd door de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert. Van een instapweigering door de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, is echter geen sprake wanneer, zoals in casu, alleen de luchtvaartmaatschappij waarmee de overeenkomst is afgesloten, onjuiste informatie heeft verstrekt, namelijk dat de passagiers niet op de passagierslijst staan. De gedragingen van de luchtvaartmaatschappij waarmee de overeenkomst is afgesloten, kunnen niet worden toegerekend aan de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, in casu verweerster.

Overweging:

In casu is het voor de beslechting van het geding van belang en dient het Hof door uitlegging van de passagiersrechtenverordening te verduidelijken of een vordering wegens instapweigering altijd vereist dat de passagier zich op tijd bij de incheckbalie voor de geboekte vlucht heeft gemeld, of zich overeenkomstig artikel 2, onder j), van die verordening (ook) op tijd bij de boarding gate heeft gemeld en, zo dat niet het geval is, of ook de contractuele vervoerder een passagier met verbindende kracht jegens de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, op de hoogte kan brengen van de instapweigering.

Prejudiciële vragen:

1) Moet artikel 4, lid 3, juncto artikel 2, onder j), van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: „passagiersrechtenverordening”), gelezen in samenhang met artikel 3, lid 2, van de passagiersrechtenverordening, aldus worden uitgelegd dat de passagier zich altijd bij de incheckbalie moet melden, zoals bepaald en op de tijd die van tevoren door de luchtvaartmaatschappij, de touroperator of een erkend reisbureau is aangegeven, of, indien er geen tijd wordt aangegeven, uiterlijk 45 minuten vóór de gepubliceerde vertrektijd, en zich ook voor instappen moet melden overeenkomstig artikel 2, onder j), van de passagiersrechtenverordening onder de in artikel 3, lid 2, van deze verordening genoemde voorwaarden?

2) Indien het Hof de eerste vraag ontkennend beantwoordt:

Moet artikel 4, lid 3, van de passagiersrechtenverordening, gelezen in samenhang met artikel 2, onder j), van die verordening, aldus worden uitgelegd dat de instapweigering tegen de wil van de passagier hem ook, met verbindende kracht jegens de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, kan worden meegedeeld door de luchtvaartmaatschappij waarmee deze passagier een overeenkomst heeft gesloten, die met de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert een code-shareovereenkomst voor de vlucht heeft afgesloten?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: (C-321/11), (C-257/14), (C-146/20, C-188/20, C-196/20, C-270/20), (C-751/21), (C-302/16)

Specifiek beleidsterrein: IenW