C-579/18 Comida Paralela 12

Contentverzamelaar

C-579/18 Comida Paralela 12

Prejudiciële zaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    12 november 2018
Schriftelijke opmerkingen:                    29 december 2018

Trefwoorden: douanewetboek; accijnzen

Onderwerp:

-           Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie;


Feiten:

De onderneming Comida Paralela 12 en haar zaakvoerder QC worden beschuldigd van het op onregelmatige wijze binnenbrengen op Belgisch grondgebied van bier, limonades, alcohol en mineraalwater die of dat onder de regeling tot opschorting van de accijns, de bijzondere accijns en de verpakkingsheffing vallen. De tribunal correctionnel de Liège heeft QC bij vonnis van 18 mei 2017 veroordeeld tot een geldboete wegens het verzuim verscheidene rechten te betalen en QC en de onderneming Comida Paralela 12 hoofdelijk veroordeeld tot het betalen van accijns, de bijzondere accijns en de verpakkingsheffing wegens het frauduleus binnenbrengen of leveren van alcohol, bier, limonades en water in België en het reeds in de handel brengen hiervan in Frankrijk zonder betaling van accijns of de verpakkingsheffing. De onderneming Comida Paralela 12 en het OM hebben tegen dit vonnis van de tribunal correctionnel de Liège beroep aangetekend. De cour d’appel de Liège heeft de zaakvoerder QC definitief strafrechtelijk veroordeeld en de onderneming Comida Paralela 12 vrijgesproken, aangezien zij strafrechtelijk niet aansprakelijk kan worden geacht voor een handeling in het loutere belang van haar orgaan, zelfs wanneer de rechtspersoon daardoor schade lijdt. De cour d’appel de Liège preciseert dat de onderneming Comida Paralela 12 eveneens burgerrechtelijk wordt vervolgd in haar hoedanigheid van burgerlijk aansprakelijke voor de geldboeten en ontdoken rechten krachtens de artikelen 265 en 266 van de algemene wet van 18 juli 1977 inzake douane en accijnzen. Alvorens over dit onderdeel van de vervolgingen uitspraak te doen, onderzoekt de cour d’appel de Liège de verenigbaarheid van die wettelijke bepalingen, in het bijzonder met het douanewetboek van de Europese Unie.


Overweging:

Comida Paralela 12 voert aan dat het douanewetboek van de Unie zich ertegen verzet dat een onderneming wordt gehouden tot betaling van een douaneschuld die is ontstaan door het onrechtmatig binnenbrengen van goederen door haar zaakvoerder op het grondgebied van het Koninkrijk België uit een ander land van de Unie. Het Hof van Cassatie heeft in herinnering gebracht dat een door administratie ingestelde vordering tot betaling van ontdoken rechten wegens overtredingen, fraudes of misdrijven zoals vermeld in de artikelen 281 en 282 van de algemene wet van 18 juli 1977 inzake douane en accijnzen, tegelijkertijd een burgerlijke en publieke rechtsvordering is die rechtstreeks haar grondslag vindt in de wet die tot betaling van rechten verplicht, zodat de strafrechter uitspraak moet doen over die vordering, ook in het geval van vrijspraak of verval van de publieke rechtsvordering door de verjaring. Wanneer hij derhalve vaststelt dat rechten werden ontdoken naar aanleiding van de misdrijven waarvoor een vervolging is ingesteld, moet hij „de overtreders, hun medeplichtigen en de voor het misdrijf aansprakelijke personen” volgens artikel 266, lid 1, van de algemene wet inzake douane en accijnzen hoofdelijk veroordelen tot de betaling van ontdoken rechten. Hierdoor schendt de strafrechter noch het legaliteitsbeginsel noch het algemene

rechtsbeginsel van het persoonlijk karakter van de straf. Het Hof van Justitie heeft reeds de gelegenheid gehad om te oordelen dat nationale wetgeving aan het douanewetboek “zou[…] voorbijgaan” indien zij “de hoedanigheid van schuldenaar van een werknemer automatisch zou verruimen tot diens werkgever, zonder dat is aangetoond dat de werkgever heeft deelgenomen aan het binnenbrengen van die goederen, in het bijzonder terwijl hij wist of redelijkerwijze had moeten weten dat zulks op onregelmatige wijze geschiedde”. Hoewel de cour d’appel de Liège in de onderhavige zaak van oordeel is dat de onderneming Comida Paralela 12 als schermvennootschap is gebruikt, aangezien haar zaakvoerder enkel voordeel heeft gehaald uit het juridische of het feitelijke kader van de rechtspersoon om misdrijven in zijn eigen voordeel te begaan, maakt artikel 266 van de algemene wet van 18 juli 1977 inzake douane en accijnzen de burgerlijk aansprakelijke onderneming tot hoofdelijke medeschuldenaar in het kader van de invordering van de douaneschuld, ondanks haar vrijspraak.


Prejudiciële vragen:

1. Verzet artikel 79 van verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie zich ertegen dat een nationale regeling als die waaraan artikel 266 van de algemene wet van 18 juli 1977 inzake douane en accijnzen uitvoering geeft, in geval van een onregelmatig binnenbrengen van aan invoerrechten onderworpen goederen in het douanegebied van de Unie, degene die burgerlijk aansprakelijk is voor de dader van een dergelijk misdrijf maar die aan het plegen daarvan niet heeft deelgenomen, tot hoofdelijke medeschuldenaar van de douaneschuld maakt?


Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-17/00, De Coster; C-414/02, Spedition Ulustrans;

Specifiek beleidsterrein: FIN-fisc; JenV