C-58/18

Contentverzamelaar

C-58/18

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:    20 maart 2018
Schriftelijke opmerkingen:                    6 mei 2018

Trefwoorden: consument; kredietovereenkomsten

Onderwerp:
-           Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van richtlijn 87/102/EEG van de Raad;

Feiten:

Op 08.05.2012 heeft verzoeker een overeenkomst gesloten met Home Vision. Bij deze overeenkomst heeft Home Vision zich ertoe verbonden een fotovoltaïsche installatie te plaatsen ter waarde van €40.002,-. Verzoeker heeft de betaling op zich genomen en is overeengekomen met Home Vision dat laatstgenoemde het geleende bedrag volledig terug zal betalen aan verzoeker in maandelijkse termijnen van €622,41. Op 22.05.2012 heeft verweerder (Belfius Bank, voorheen Dexia Bank) aan verzoeker een lening verstrekt voor een bedrag van €40.002,- met een looptijd van 120 maanden, af te lossen in maandelijkse termijnen van €427,72. Dezelfde dag is het bedrag overgemaakt aan verzoeker, die het op zijn beurt heeft doorgestort aan Home Vision. Vast staat dat de fotovoltaïsche installatie nooit is geplaatst. Op 05.12.2013 is Home Vision  failliet verklaard. Verzoeker heeft de maandelijkse aflossingen van de lening meer dan vier jaar betaald, totdat hij op 21.12.2016 een vordering heeft ingesteld om de overeenkomst te ontbinden wegens een tekortkoming aan de zijde van verweerder en om van elke op hem rustende verplichting tot terugbetaling te worden bevrijd. Verzoeker verwijt verweerder artikel 15 van de wet op het consumentenkrediet te hebben geschonden door hem een bedrag te hebben uitgeleend dat te hoog is in verhouding tot zijn inkomen, en hij leidt hieruit af dat de overeenkomst ongeldig is uit het oogpunt van artikel 19 van de wet op het consumentenkrediet. Verzoeker ontving ten tijde van de sluiting van de overeenkomst voornamelijk werkloosheidsuitkeringen. Aangezien de leningsovereenkomst en de overeenkomst betreffende de fotovoltaïsche installatie niet met elkaar verbonden waren, diende verweerder bij de beoordeling van de solvabiliteit van verzoeker geen rekening te houden met de door Home Vision in de samenwerkingsovereenkomst met verzoeker toegezegde maandelijkse bedragen. Verweerder voert aan dat de bepalingen van Belgisch recht in strijd zijn met artikel 5(6) van richtlijn 2008/48. Verweerder verzoekt subsidiair dat aan het Hof twee prejudiciële vragen worden gesteld over de eventuele tegenstrijdigheid tussen het Belgische recht en richtlijn 2008/48.

Overweging:

Voor de beslechting van het geding is het van essentieel belang om te vernemen of de wenselijkheid van het krediet dient te worden beoordeeld door de consument, die als enige verantwoordelijk is voor de ondertekening van de overeenkomst, of door de kredietgever die aansprakelijk kan worden gesteld indien de financiële toestand van de consument de terugbetaling niet toelaat. Voorts is van belang om te vernemen of op de kredietgever een algemene verplichting rust om het best aangepaste krediet te zoeken.

Prejudiciële vragen:

1. a) Staat artikel 5, lid 6, van richtlijn 2008/48 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten, voor zover deze bepaling tot doel heeft de consument in staat te stellen te beoordelen of de voorgestelde kredietovereenkomst aan zijn behoeften en financiële situatie beantwoordt, in de weg aan artikel 15, eerste alinea, van de wet op het consumentenkrediet (ingetrokken en inmiddels vervangen door artikel VII.75 van het Wetboek van economisch recht), voor zover daarin is bepaald dat de kredietgever en de kredietbemiddelaar verplicht zijn om voor de kredietovereenkomsten die zij gewoonlijk aanbieden of waarvoor zij gewoonlijk bemiddelen, het krediet te zoeken dat qua soort en bedrag het best is aangepast, rekening houdend met de financiële toestand van de consument op het ogenblik van het sluiten van de kredietovereenkomst en met het doel van het krediet, omdat bij laatstgenoemde bepaling aan de kredietgever of kredietbemiddelaar een niet in die richtlijn neergelegde algemene verplichting wordt opgelegd om voor  de consument het best aangepaste krediet te zoeken?

b) Staat artikel 5, lid 6, van richtlijn 2008/48 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten, voor zover deze bepaling tot doel heeft de consument in staat te stellen te beoordelen of de voorgestelde kredietovereenkomst aan zijn behoeften en financiële situatie beantwoordt, in de weg aan artikel 15, tweede alinea, van de wet op het consumentenkrediet (ingetrokken en inmiddels vervangen door artikel VII.77, lid 2, eerste alinea, van het Wetboek van economisch recht), voor zover daarin is bepaald dat de kredietgever slechts een kredietovereenkomst mag sluiten wanneer hij, gelet op de gegevens waarover hij beschikt of zou moeten beschikken, onder meer op basis van de raadpleging die wordt geregeld door artikel 9 van de wet van 10 augustus 2001 betreffende de Centrale voor kredieten aan particulieren, en op basis van de informatie als bedoeld in artikel 10, redelijkerwijs moet aannemen dat de consument in staat zal zijn de uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen na te komen, omdat laatstgenoemde bepaling tot gevolg heeft dat de kredietgever zelf de wenselijkheid van een eventuele kredietverlening dient te beoordelen in de plaats van de consument?

2. Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, moet richtlijn 2008/48 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten dan aldus worden uitgelegd dat de kredietgever en de kredietbemiddelaar steeds verplicht zijn de wenselijkheid van een eventuele kredietverlening te beoordelen in de plaats van de consument?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: /

Specifiek beleidsterrein: EZK