C-58/22 Parchetul de pe langa Curtea de Apel Craiova

Contentverzamelaar

C-58/22 Parchetul de pe langa Curtea de Apel Craiova

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    25 april 2022
Schriftelijke opmerkingen:                    11 juni 2022

Trefwoorden : beginsel ne bis in idem; rechtsstaat; CVM-beschikking

Onderwerp :

•          Verdrag betreffende de Europese Unie;

•          Handvest van de grondrechten van de Europese Unie;

•          Beschikking 2006/928/EG van de Commissie van 13 december 2006 tot vaststelling van een mechanisme voor samenwerking en toetsing van de vooruitgang in Roemenië ten aanzien van specifieke ijkpunten op het gebied van de hervorming van het justitiële stelsel en de bestrijding van corruptie (CVM-beschikking);

Feiten:

In februari 2014 heeft de algemene vergadering van een onderneming besloten om verdachte NR te ontheffen uit het voorzitterschap van die onderneming. Dat besluit is door de rechter nietig verklaard. De advocaat van NR verzocht om een succesvergoeding van 4400 euro. NR heeft dat bedrag opgeëist bij vijf werknemers van de onderneming. De werknemers voldeden niet aan die eis en vervolgens heeft NR hun ontslagbesluiten ondertekend. De betrokken werknemers hebben twee aangiftes tegen NR gedaan. De eerste aangifte heeft geleid tot een strafprocedure wegens afpersing. Die zaak is geseponeerd. De tweede aangifte heeft geleid tot een strafprocedure wegens passieve omkoping. NR heeft in die zaak schending van het beginsel ne bis in idem aangevoerd, omdat zij op grond van hetzelfde feit al was vervolgd wegens afpersing en in die procedure een beslissing tot seponering was gegeven. Die zaak kwam uiteindelijk terecht bij de hoogste rechterlijke instantie van Roemenië (hierna: ICCJ). De ICCJ oordeelde dat de beslissing tot seponering in de strafprocedure wegens afpersing, vanuit het oogpunt van het beginsel ne bis in idem, niet valt onder de categorie van onherroepelijke beslissingen, aangezien bij die beslissing geen standpunt is ingenomen over de grond van de zaak. Volgens de ICCJ was het beginsel ne bis in idem niet geschonden. De ICCJ heeft de zaak terugverwezen naar de verwijzende rechter.

Overweging:

Voor de beslechting van het geschil verzoekt de verwijzende rechter het EU-Hof om een verduidelijking van het beginsel ne bis in idem. De verwijzende rechter had eerder geoordeeld dat het sepot in de procedure wegens afpersing moet worden beschouwd als een onherroepelijke beslissing, zodat in dat geval het beginsel ne bis in idem kon worden toegepast. De ICCJ, waarvan de uitspraken bindend zijn voor de verwijzende rechter, kwam echter tot een tegenovergesteld oordeel. De verwijzende rechter heeft zich daarom tot het EU-Hof gewend en wil weten of het beginsel ne bis in idem aldus moet worden uitgelegd dat een (onherroepelijke) beslissing tot seponering eraan in de weg staat dat tegen dezelfde persoon voor hetzelfde feit een andere strafvervolging wordt ingesteld, zelfs als die juridisch anders wordt gekwalificeerd, tenzij de omstandigheid die tot het sepot heeft geleid niet blijkt te bestaan of er nieuwe feiten of omstandigheden aan het licht zijn gekomen waaruit blijkt dat die omstandigheid niet langer bestaat. Volgens de verwijzende rechter ondergraaft een staat die een eigen onderdaan tweemaal voor hetzelfde strafrechtelijk vervolgt, de waarde van de eerbiediging van de rechtsstaat (artikel 2 VEU) en de ijkpunten die Roemenië krachtens de CVM-beschikking moet behalen.

Prejudiciële vragen:

Moet het beginsel ne bis in idem, zoals dat wordt gewaarborgd door artikel 50 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie junctis de verplichtingen die op Roemenië rusten teneinde de in de CVM-beschikking (beschikking 2006/928 van de Europese Commissie) bepaalde ijkpunten te bereiken, aldus worden uitgelegd dat een door het parket na vergaring van de belangrijkste bewijzen in de betreffende zaak genomen beslissing tot seponering eraan in de weg staat dat tegen dezelfde persoon voor hetzelfde feit een andere strafvervolging wordt ingesteld, zelfs als die juridisch anders wordt gekwalificeerd, aangezien die beslissing onherroepelijk is, tenzij de omstandigheid die tot het sepot heeft geleid niet blijkt te bestaan of er nieuwe feiten of omstandigheden aan het licht zijn gekomen waaruit blijkt dat die omstandigheid niet langer bestaat?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-398/12 (M); C-83/19, C-127/19, C-195/19, C-291/19, C-355/19 en C-397/19 (Asociatia Forumul Judecatorilor din Romania); C-491/07 ; C-150/05; C-297/07 ; C-469/03 ; C-486/14  

Specifiek beleidsterrein: BZ, JenV, BZK