C-580/16

Contentverzamelaar

C-580/16

Gevoegde prejudiciële hofzaken

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:   12 januari 2017
Concept schriftelijke opmerkingen:       29 januari 2017
Schriftelijke opmerkingen:                   1 maart 2017

Trefwoorden: btw; (intracommautaire) driehoekstransacties

Onderwerp: - richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (Pb L 347, blz. 1).

Verzoekster is een CV met zetel in DUI en exploiteert aldaar een productie- en handelsonderneming. Van oktober 2012 tot april 2013 heeft zij een OOS btw-nummer omdat zij voornemens zou zijn een bedrijfszetel in OOS op te richten (maar nooit uitgevoerd). Het btw-nummer is wel gebruikt maar enkel voor ‘intracommunautaire driehoekstransacties’, verzoekster koopt goederen bij DUI leveranciers voor rechtstreekse doorverkoop aan afnemers in TSJ. In de nota’s van de DUI leveranciers wordt het OOS btw-nummer van verzoekster vermeld. In deze constructie is de TSJ ontvanger gehouden de btw te voldoen.

Op haar eerste aangifteformulier (08-02-2013) over de periode oktober 2012 tot en met januari 2013 geeft verzoekster niets aan in het vakje ‘driehoekstransactie’, maar op 10-04-2013 corrigeert zij dat. Op diezelfde datum doet zij aangifte voor februari en maart 2013. Verweerster (belastingdienst) stelt echter vast dat het om ‘mislukte’ driehoekstransacties gaat. Aangezien verzoekster haar OOS btw-nummer heeft gebruikt geldt de verwerving als in OOS verricht. Ook ontbreekt bewijs dat in TSJ btw is geheven. Verzoeksters beroep wordt door de bestuursrechter verworpen. De rechter oordeelt dat enkel de vraag moet worden beantwoord of de intracommunautaire verwervingen van verzoekster in OOS geacht worden te zijn belast. Verzoeksters latere correctie dat wel sprake is van driehoekstransacties heeft de niet-onderworpenheid aan OOS btw met terugwerkende kracht opgeheven.

De verwijzende OOS rechter (Verwaltungsgerichtshof) betwijfelt de aanname zowel door partijen als door de eerste rechter dat de regeling van de driehoekstransactie hier van toepassing is. In de betreffende transacties zijn immers twee van de drie ondernemers in DUI gevestigd. In de btw-RL is hierover niets bepaald. Omdat de goederen in DUI zijn aangeschaft zou zelfs geen sprake zijn van intracommunautaire verwerving in de zin van artikel 141 van RL 2006/112 en is vervolgens niet voldaan aan de voorwaarden van artikel 42.a. In de OOS rechtsleer wordt het standpunt verdedigd dat het gebruik van het btw-identificatienummer relevant is.

De rechter constateert dat sprake is van te late indiening van de btw-opgave en vraagt zich af wat daar de rechtsgevolgen van zijn. Hij wijst op de rechtspraak van het HvJEU over correctie van facturen (C-518/14) waarin het Hof oordeelde dat de RL in de weg staat aan een nationale regeling die geen terugwerkende kracht geeft aan een verplichte vermelding op een factuur.

Hij legt de volgende vragen voor aan het HvJEU.

1) 1. Moet artikel 141, onder c), van richtlijn 2006/112, waarvan overeenkomstig artikel 42 (juncto artikel 197) van richtlijn 2006/112 niet-toepassing van artikel 41, eerste alinea, van richtlijn 2006/112 afhankelijk is, aldus worden uitgelegd dat niet is voldaan aan de daarin gestelde voorwaarde wanneer de belastingplichtige in de lidstaat van waaruit de goederen worden verzonden of vervoerd, gevestigd is en voor btw-doeleinden is geregistreerd, ook wanneer deze belastingplichtige voor de concrete intracommunautaire verwerving het btw-identificatienummer van een andere lidstaat gebruikt?

2. Moeten de artikelen 42 en 265 juncto artikel 263 van richtlijn 2006/112 aldus worden uitgelegd dat enkel de tijdig ingediende lijst ertoe leidt dat artikel 41, eerste alinea, van richtlijn 2006/112 niet van toepassing is?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-518/14 Senatex

Specifiek beleidsterrein: FIN