C-581/20  Darzhavna hazna na Republika Polsha

Contentverzamelaar

C-581/20  Darzhavna hazna na Republika Polsha

Prejudiciële hofzaak     

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     22 december 2020
Schriftelijke opmerkingen:                     8 februari 2021

Trefwoorden : rechterlijke bevoegdheid; burgerlijk; handelszaak; overheidsopdracht

Onderwerp :

Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken;

Feiten:

Naar aanleiding van een procedure voor de gunning van overheidsopdrachten heeft de Poolse schatkist (nationaal directeur voor rijkswegen en snelwegen) de aanleg van een bepaald autosnelweg bij overeenkomst van 30-07-2015 toevertrouwd aan de ondernemingen Toto S.p.A. Costruzioni Generali en Vianini Lavori S.p.A. (hierna: Toto en Vianini), die als een in Italië geregistreerd consortium optreden. Volgens deze overeenkomst hebben partijen de gerechten van de plaats van vestiging van de aanbestedende dienst als bevoegde rechter aangewezen. Op grond van de overeenkomst zijn garanties verstrekt om de nakoming van de verbintenissen te garanderen. Beide garanties zouden door het Poolse materiële recht worden beheerst. Toto en Vianini hebben negatieve declaratoire beroepen tegen de Poolse schatkist ingesteld. De ondernemingen vorderen een verklaring voor recht dat de Poolse schatkist geen betaling van de contractueel overeengekomen boete kan eisen omdat de voorwaarden niet zijn vervuld en/of de overeenkomst tardief is nagekomen.

Overweging:

De rechtspraak van het Hof geeft geen antwoord op de vraag die in de onderhavige procedure centraal staat, namelijk of de door het rechtsmiddel ingeleide procedure als een burgerlijke zaak of een handelszaak kan worden gekwalificeerd. In casu is relevant dat de gesloten overeenkomst een bijzonder voorwerp heeft, namelijk een openbare weg, met betrekking waartoe alleen de staat rechten heeft. Gesteld is dat alleen de Staat handelingen ten behoeve van de aanleg van openbare wegen kan verrichten of uitbesteden; volgens eiseres in cassatie treedt de Staat in dit geval dan ook op als overheid in plaats van als een gelijkwaardig rechtssubject. Bovendien is de overeenkomst gesloten naar aanleiding van een procedure voor de gunning van overheidsopdrachten. Onderzocht moet worden of dit bestuursrechtelijke element ertoe leidt dat de procedure van het toepassingsgebied van de verordening is uitgesloten.

Prejudiciële vragen:

1) Moet artikel 1 van verordening (EU) nr. 1215/12 van het Europees Parlement en de Raad [van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken] aldus worden uitgelegd dat een procedure zoals omschreven in deze verwijzingsbeslissing geheel of gedeeltelijk moet worden aangemerkt als een burgerlijke of handelszaak in de zin van artikel 1, lid 1, van deze verordening?

2) Wanneer een partij het recht heeft uitgeoefend om een verzoek om voorlopige/bewarende maatregelen in te dienen en het gerecht dat bevoegd is om kennis te nemen van het bodemgeschil, reeds op dat verzoek heeft beslist, moet dan het gerecht waarbij op dezelfde grondslag een verzoek om voorlopige voorzieningen wordt ingesteld krachtens artikel 35 van verordening (EU) nr. 1215/12 van het Europees Parlement en de Raad, onbevoegd worden geacht vanaf het moment dat het bewijs wordt geleverd dat het gerecht dat bevoegd is in de bodemzaak een beslissing op dat verzoek heeft gegeven?

3) Indien uit de antwoorden op de eerste twee prejudiciële vragen volgt dat het gerecht waarbij een verzoek krachtens artikel 35 van verordening (EU) nr. 1215/12 van het Europees Parlement en de Raad is ingediend, bevoegd is, moeten dan de voorwaarden voor het gelasten van bewarende maatregelen krachtens artikel 35 van verordening (EU) nr. 1215/12 van het Europees Parlement en de Raad autonoom worden uitgelegd? Moet een bepaling op grond waarvan in een geval als het onderhavige geen bewarende maatregel jegens een openbare instelling kan worden gelast, buiten toepassing worden gelaten?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-292/05; Supreme Site Services e.a. C-186/19; C-271/00; Realchemie Nederland C-406/09; C-645/11; C-641/18; Nederland 814/79; Maritime/Kommanditgesellschaft in Firma Deco-Line e.a. C-391/95; C-99/96; Dresdner Bank C-261/90; C-443/03;

Specifiek beleidsterrein: JenV; BZK; EZK