C-584/15 Glencore Céréales France

Contentverzamelaar

C-584/15 Glencore Céréales France

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   29 december 2015
Concept schriftelijke opmerkingen:       15 januari 2016
Schriftelijke opmerkingen:                   15 februari 2016
Trefwoorden: uitvoerrestituties; verjaring; rechtszekerheidsbeginsel

Onderwerp
- Verordening nr. 2988/95 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen
- Verordening (EG) nr. 770/96 van de Commissie van 26 april 1996 houdende wijziging van verordening (EEG) nr. 3002/92 tot vaststelling van gemeenschappelijke bepalingen inzake de controle op het gebruik en/of de bestemming van producten uit interventie;
- Verordening (EG) nr. 800/1999 van de Commissie van 15 april 1999 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van het stelsel van restituties bij uitvoer

Verzoekster heeft in 1999 toestemming gekregen voor uitvoer van brouwgerst met communautaire restitutie. In 2004 wordt door de douaneAut een onregelmatigheid geconstateerd en wordt een betalingsbevel opgesteld waarbij een sanctie wordt opgelegd: terugbetaling van de uitvoerrestituties + 50% van dat bedrag + 15% boete. Ook voor uitvoer in de periode mei – september 2000 krijgt verzoekster (05-01-2006) drie betalingsbevelen wegens onterecht ontvangen gemeenschapssteun. Verzoekster betaalt de gevorderde bedragen in 2010. Verweerster Établissement national des produits de l’agriculture et de la mer (FranceAgriMer) vordert vervolgens op 12 en 16-04-2013 rente over de onverschuldigd ontvangen steun. Verzoekster start een procedure en vraagt op grond van verjaring nietigverklaring van die betalingsbevelen.

De verwijzende FRA rechter (Admin Rb Melun) stelt vast dat het HvJEU in C-564/10 heeft geoordeeld dat de verjaringsregeling van Vo. 2988/95 slechts toepassing vindt op de terugvordering van rente over onverschuldigd betaalde gemeenschapssteun wanneer deze rente verschuldigd is krachtens het Unierecht. Vervolgens moet worden bepaald of de terugvordering van deze rente volgens genoemd arrest is onderworpen aan de verjaringstermijn van artikel 3 van Vo. 2988/95. De Rb dient het tijdstip vast te stellen waarop de verjaringstermijn van vier jaar aanvangt, afhankelijk van het feit of het een voortdurende of voortgezette onregelmatigheid betreft in de zin van genoemd artikel. De Rb oordeelt echter dat het rechtszekerheidsbeginsel zich ertegen lijkt te verzetten dat de terugvordering van de rente kan worden voortgezet op een veel latere datum dan die waarop de hoofdvordering zelf niet meer kan worden voortgezet, maar dat dat beginsel lijkt te gebieden de verjaringstermijn op eenzelfde lijn te brengen met die van de hoofdvordering. Verjaring kan volgens Vo. 2988/95 door bepaalde handelingen worden gestuit maar de rentevordering wordt in de Vo. niet genoemd. Het HvJEU heeft bepaald dat het de EULS vrijstaat een langere verjaringstermijn toe te passen maar dat uit onderzoek volgt dat op de dag van intreding van de onregelmatigheden die het verzoek om terugbetaling van de onverschuldigd betaalde steun hebben gemotiveerd, geen enkele verjaringsregeling in FRA recht bestond die in plaats van de regeling van Vo. 2988/95 kon worden toegepast. De rechter vraagt zich dan ook af of de FRA wet van 17 juni 2008 die in het FRA BW een nieuwe verjaringstermijn van gemeen recht in het leven roept van vijf jaar voor de op de dag van inwerkingtreding van die wet nog niet ingetreden verjaringen in de plaats kan komen van de bij Vo. 2988/95 krachtens de afwijking in artikel 3, lid 3, van deze Vo. vastgestelde verjaringstermijn. Hij legt de volgende vragen voor aan het HvJEU:
1) Kan uit de bewoordingen van het arrest van 9 maart 2012, zaak C-564/10, Bundesanstalt für Landwirtschaft und Ernährung/Pfeifer & Langen KG, worden afgeleid dat artikel 3 van verordening nr. 2988/95, waarbij de Unierechtelijke verjaringsregeling is vastgesteld, toepasselijk is op maatregelen die strekken tot betaling van de krachtens artikel 52 van verordening (EG) nr. 800/1999 en artikel 5 bis van verordening (EG) nr. 770/96 verschuldigde rente?
2) Moet de rentevordering worden geacht uit de aard voort te vloeien uit een „voortdurende of voortgezette” onregelmatigheid, die eindigt met de voldoening van de hoofdvordering, zodat tot die dag het tijdstip van aanvang van de desbetreffende verjaring wordt uitgesteld?
3) Indien de tweede vraag ontkennend wordt beantwoord, moet dan het tijdstip van aanvang van de verjaring worden vastgesteld op de dag van intreding van de onregelmatigheid waaruit de hoofdvordering voortvloeit, of kan het alleen worden vastgesteld op de dag van de betaling van de steun of de vrijgave van de garantie die overeenkomt met het tijdstip van aanvang van de aanrekening van deze rente?
4) Moet voor de toepassing van de bij verordening nr. 2988/95 vastgestelde verjaringsregels elke handeling die de verjaring schorst wat de hoofdvordering betreft, worden geacht ook de verjaring voor de rente te schorsen, ook al laten de handelingen die de verjaring van de hoofdvordering schorsen, de rente onvermeld?
5) Treedt de verjaring in doordat de bij artikel 3, lid 1, vierde alinea, van verordening nr. 2988/95 vastgestelde maximumtermijn wordt bereikt indien het betaalorgaan binnen die termijn verzoekt om terugbetaling van de onverschuldigd betaalde steun zonder tegelijk de betaling van de rente te vragen?
6) Kon de gemeenrechtelijke verjaringstermijn van vijf jaar, die in het nationale recht bij wet nr. 2008-561 van 17 juni 2008 in artikel 2224 van de Code civil is ingevoerd, voor de op de dag van de inwerkingtreding van deze wet nog niet ingetreden verjaringen in de plaats komen van de verjaringstermijn van vier jaar in de zin van verordening nr. 2988/95 krachtens de afwijking in artikel 3, lid 3, van deze verordening?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-201/10 en C-202/10 Ze Fu Fleischhandel e.a.; C-564/10 Pfeifer & Langen
Specifiek beleidsterrein: EZ en FIN

Gerelateerde documenten