C-585/19 Academia de Studii Economice din Bucureşti

Contentverzamelaar

C-585/19 Academia de Studii Economice din Bucureşti

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement: 14 oktober 2019
Schriftelijke opmerkingen: 30 november 2019

Trefwoorden : arbeidstijd; arbeidsvoorwaarden

Onderwerp :

- Richtlijn 2003/88/EG betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd;

 

Feiten:

Volgens verweerster (intermediaire instantie voor het operationeel programma menselijk kapitaal - ministerie van Onderwijs) is verzoekster de schatkist 13.490,42 Roemeense lei [RON] schuldig. Verzoekster wordt verweten dat zij de voor het project in dienst genomen deskundigen “ten onrechte” loon heeft uitbetaald. Het bedrag van 13.490,42 Roemeense lei [RON] wordt niet-subsidiabel geacht. De niet-subsidiabele kosten die bij de schuldtitel van 04.06.2018 in rekening zijn gebracht, zijn in feite uitgaven voor salarissen van deskundigen. Deze uitgaven worden door verweerster niet-subsidiabel geacht omdat die deskundigen tussen oktober 2012 en januari 2013, op bepaalde dagen, de gewerkte uren volgens de basisarbeidsduur (8 uur per dag) hebben gecumuleerd met de in het kader van het project gewerkte uren en desgevallend ook met de in het kader van andere projecten of werkzaamheden gewerkte uren, zodat zij een totaal aantal uren per dag hebben opgegeven dat hoger ligt dan de grens van 13 uur per dag. Volgens verweerster was de maximumgrens vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van richtlijn 2003/88. Verzoekster heeft om een prejudiciële verwijzing verzocht teneinde vragen te kunnen voorleggen ter verduidelijking van artikel 2.1, artikel 3 en artikel 6b) van richtlijn 2003/88.

 

Overweging:

De prejudiciële vragen die duidelijkheid moeten verschaffen over de verenigbaarheid van de door de verweerster gegeven uitlegging van richtlijn 2003/88 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd, zijn dus van belang voor de oplossing van het geding. Het Hof heeft de toepasselijkheid van richtlijn 2003/88 ten aanzien van dagelijkse minimumrusttijden en de maximale wekelijkse arbeidstijd per werknemer of per overeenkomst tot nu toe niet onderzocht.

 

Prejudiciële vragen:

1) Moet onder [het begrip] „arbeidstijd”, zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 1, van richtlijn 2003/88/EG, worden verstaan „de tijd waarin de werknemer werkzaam is, ter beschikking van de werkgever staat en zijn werkzaamheden of functie uitoefent” op grond van één enkele overeenkomst (voor voltijds werk), dan wel op grond van alle (arbeids)overeenkomsten die door die werknemer zijn gesloten?

2) Moeten de aan de lidstaten opgelegde verplichtingen uit hoofde van artikel 3 van richtlijn 2003/88/EG (verplichting om de nodige maatregelen te treffen opdat alle werknemers in elk tijdvak van vierentwintig uur een rusttijd van ten minste 11 aaneengesloten uren genieten) en uit hoofde van artikel 6, onder b), van deze richtlijn (vaststellen dat de gemiddelde arbeidstijd in een tijdvak van zeven dagen, inclusief overwerk, niet meer dan achtenveertig uren bedraagt) aldus worden uitgelegd dat daarbij grenzen worden vastgelegd ten aanzien van één enkele overeenkomst, dan wel ten aanzien van alle overeenkomsten die met dezelfde werkgever of met verschillende werkgevers zijn gesloten?

3) Indien de antwoorden op vraag 1 en vraag 2 een uitlegging bevatten volgens welke het uitgesloten is dat de lidstaten, op nationaal niveau, kunnen bepalen dat artikel 3 en artikel 6, onder b), van richtlijn 2003/88/EG per overeenkomst worden toegepast wanneer er geen nationale wetsbepalingen zijn volgens welke de dagelijkse minimumrusttijd en de maximale wekelijkse arbeidstijd betrekking moeten hebben op de werknemer (ongeacht het aantal arbeidsovereenkomsten dat de werknemer met dezelfde werkgever of met verschillende werkgevers heeft gesloten), kan een namens de staat optredende openbare instelling van een lidstaat zich dan beroepen op de rechtstreekse toepassing van artikel 3 en artikel 6, onder b), van richtlijn 2003/88/EG en de werkgever een sanctie opleggen wegens niet-naleving van de in de richtlijn gestelde grenzen ten aanzien van de dagelijkse rusttijd en/of de maximale wekelijkse arbeidstijd?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:

Specifiek beleidsterrein: SZW; OCW

Gerelateerde documenten