C-589/16
Prejudiciële hofzaak Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie. Termijnen: Motivering departement: 04 juli 2017 Schriftelijke opmerkingen: 20 augustus 2017 Trefwoorden: kansspelen; vrijheid diensten; onafhankelijke rechtspraak; rechtsbescherming; Onderwerp: - EVRM artikel 6.1 (onafhankelijk gerecht); - Handvest grondrechten artikel 47 (doeltreffende voorziening in rechte); - VWEU artikel 56 e.v. (vrije dienstverlening) Deze zaak was geschorst in afwachting van arrest in de zaak C-685/15 (gewezen 14 juni jl.) maar wordt nu toch hervat. Verzoekers hebben bestuursrechtelijke boetes opgelegd gekregen wegens het zonder vergunning exploiteren van speelautomaten. Zij gaan daartegen in beroep bij verschillende rechterlijke instanties die ook verschillende standpunten innemen over de verenigbaarheid van de OOS regelgeving met EUrecht. Het OOS Grondwettelijk hof heeft 02-07-2016 vastgesteld dat een groot aantal zaken bij hem aanhangig zijn over de vraag of de bestuursstrafrechtelijke maatregelen (zoals inbeslagname en verbeurdverklaring) in strijd zijn met de in VWEU artikel 56 e.v. geregelde vrije verkeer van diensten. Bij uitspraak van 15-10-2016 beslist het hof dat de betreffende paragrafen in de OOS kansspelwet niet in strijd zijn met EUrecht (‘leading case’). Dit is sinds 03-11-2016 (na publicatie) een ‘rechtsnorm’. De verwijzende OOS rechter (Landesverwaltungsgericht Oberösterreich) haalt de vaste rechtspraak van het HvJEU aan (zie ook de OOS vragen in C-390/12) dat bij de beoordeling van de verenigbaarheid van een nationale monopolieregeling met het EUrecht, de ‘coherentie’ moet worden getoetst waaruit moet blijken dat zowel de concrete wettelijke regeling als de praktische uitvoering daarvan de met de monopolieregeling nagestreefde doelstellingen daadwerkelijk verwezenlijkt. In de talrijke zaken tot stakingsvordering (op grond van de wet oneerlijke mededinging) van monopoliehouders tegen ondernemers zonder kansspelvergunning heeft de hoogste OOS rechter geoordeeld dat de verzoekende concessiehouders niet alleen maar een gematigd reclamebeleid voeren, zodat de feitelijke uitvoering van de monopoliebepalingen van kansspelwet incoherent is. Over de verenigbaarheid van de OOS ‘wet op de hoogste bestuursrechter’ met EUrecht heeft het HvJEU in beschikking C-581/14 geoordeeld dat een nationale regel niet mag worden toegepast indien een rechterlijke instantie op grond daarvan onvoorwaardelijk gebonden is door de rechtsopvatting van andere rechterlijke instanties, zelfs indien dat hogere instanties betreft. Het EHRM heeft reeds enkele malen geoordeeld dat in geval van beroep in Revision en de rechter slechts de ‘leading case’ volgt er geen sprake is van een (onafhankelijk) gerecht in de zin van EVRM artikel 6.1. Hij legt het HvJEU de volgende vraag voor: “Moet artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie junctis de artikelen 56 e.v. VWEU aldus worden uitgelegd dat deze Unierechtelijke voorschriften zich in de gevallen waarin een coherentietoetsing moet worden verricht, verzetten tegen nationale regels (zoals § 86a, lid 4, VfGG, § 38a, lid 4, VwGG, § 87, lid 2, VfGG of § 63, lid 1, VwGG) op grond waarvan het – als onderdeel van een omvattend stelsel dat in de praktijk inhoudt dat de hoogste rechterlijke instanties de feiten en het bewijs niet zelf beoordelen en bij een grote groep zaken waarin een vergelijkbare concrete rechtsvraag aan de orde is, slechts in een van deze zaken een individuele uitspraak doen en vervolgens alle overige beroepen in limine litis verwerpen – mogelijk is of niet met zekerheid is uitgesloten dat beslissingen van een gerecht (in de zin van artikel 6, lid 1, EVRM of artikel 47 van het Handvest) – in het bijzonder wanneer deze zijn gewezen in fundamentele Unierechtelijke aangelegenheden, zoals markttoegang of openstelling van de markt – later door beslissingen van hogere instanties die niet beantwoorden aan de vereisten van artikel 6, lid 1, EVRM en artikel 47 van het Handvest, kunnen worden vernietigd zonder voorafgaande prejudiciële verwijzing naar het Hof van Justitie?” Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-390/12 Pfleger; beschikking in C-581/14 Naderhirn; en zie punt 12 verwijzingsbeschikking voor uitspraken van het EHRM Specifiek beleidsterrein: VenJ; EZ