C-589/22 Resorts Mallorca Hotels International 

Contentverzamelaar

C-589/22 Resorts Mallorca Hotels International 

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     3 november 2022
Schriftelijke opmerkingen:                     20 december 2022

Trefwoorden: hotels, werknemers, collectief ontslag, vroegtijdige beëindiging arbeidsovereenkomst

Onderwerp: Richtlijn 98/59/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag

Feiten:

De verzoekende werknemers in het hoofdgeding verrichtten hun werkzaamheden voor de onderneming RESORTS MALLORCA, de verwerende onderneming in het hoofdgeding. Tussen augustus 2019 en januari 2020 daalde het aantal hotels dat RESORTS MALLORCA in Spanje beheerde en exploiteerde van 20 naar slechts 7. Voor de hotels waarvan zij het beheer beëindigde, werd op 30-12-2019 een overeenkomst ondertekend met de vennootschappen die eigenaar waren van 7 van die hotels.  In die overeenkomst werd afgesproken om de huurovereenkomsten voor de 7 hotels vroegtijdig te beëindigen, waarbij de hotels bij één enkele beslissing door de eigenaren aan de entiteit AMLA EXPLOTACIONES TURÍSTICAS, S.A. zouden worden overgedragen. In deze context verzocht RESORTS MALLORCA al haar personeel in het hoofdkantoor om aan te geven of zij bereid zouden zijn om op sollicitatiegesprek te gaan bij de verantwoordelijken om 10 arbeidsplaatsen in te vullen. Na de gesprekken gaven 9 werknemers formeel aan met ingang van 14-01-2020 te willen vertrekken bij RESORTS MALLORCA. Op de datum waarop RESORTS MALLORCA aan de handelsrechter kenbaar maakte onderhandelingen met de schuldeisers te willen starten, had de onderneming 43 werknemers in dienst in de vestiging van haar centrale diensten. Dat personeelsbestand werd ingekrompen tot 32 werknemers, aangezien onder meer de 9 werknemers die op 30-12-2019 schriftelijk hun vrijwillige vertrek aan de onderneming hadden meegedeeld, op 14-01-2020 hun dienstverband beëindigden. Op 31-01-2020 werd het ontslag om objectieve, met de organisatie en de productie verband houdende redenen meegedeeld aan de twee verzoekende werknemers in het hoofdgeding en aan nog eens 7 werknemers, waardoor het personeelsbestand van de onderneming in de vestiging van haar hoofdkantoor kromp tot 23 werknemers. De verzoekende werknemers vochten hun ontslag aan bij Spaanse arbeidsrechter, waarbij zij aanvoerden dat de procedure inzake collectief ontslag had moeten worden gevolgd en dat de verwerende onderneming die procedure op frauduleuze wijze had omzeild door middel van de vrijwillige vertrekken.

Overweging:

De verwijzende rechter vraagt zich in de eerste plaats af of de verwerende onderneming, door het vertrek te plannen van een aantal werknemers dat de drempelwaarde voor collectief ontslag kon overschrijden en dat ook deed, zonder de verplichtingen tot kennisgeving en raadpleging na te leven, mogelijkerwijs het nuttige effect van richtlijn 98/59 heeft ondermijnd. In de tweede plaats vraagt de verwijzende rechter

zich af of het vrijwillige vertrek van 9 werknemers voorafgaand aan het ontslag van verzoekers en van andere werknemers moet worden gelijkgesteld met een ontslag en derhalve moet worden meegenomen in de berekening van het aantal ontslagen in de zin van artikel 1, lid 1, onder a), van richtlijn 98/59. De verwijzende rechter acht deze tweede vraag bijzonder relevant voor het geval dat de omstandigheden waarmee rekening moet worden gehouden de omstandigheden zijn op het moment waarop de beslissing werd genomen om de verzoekende werknemers en de overige zeven werknemers te ontslaan, en niet eerder.

Prejudiciële vragen:

1) Moet artikel 2 van richtlijn 98/59/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag, gelet op de rechtspraak van het Hof zoals ontwikkeld in het arrest van 10 september 2009 (C-44/08) EU:C:2009:533, aldus worden uitgelegd dat de verplichtingen tot raadpleging en kennisgeving waaraan die richtlijn haar nuttig effect ontleent, ontstaan op het moment waarop de onderneming in het kader van een herstructureringsproces overweegt om arbeidsovereenkomsten te beëindigen en het aantal beëindigingen de drempel voor collectief ontslag mogelijkerwijs overschrijdt, ook al bereikt het aantal ontslagen of daarmee gelijk te stellen beëindigingen die drempel uiteindelijk niet doordat dit aantal kon worden verlaagd door bedrijfsmaatregelen die werden genomen zonder voorafgaande raadpleging van de werknemersvertegenwoordigers?

2) Omvat artikel 1, lid 1, laatste alinea, van richtlijn 98/59/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag, waarin wordt vermeld dat „[v]oor de berekening van het aantal in de eerste alinea, onder a), bedoelde ontslagen [...] met ontslagen [wordt] gelijkgesteld elke beëindiging van de arbeidsovereenkomst die uitgaat van de werkgever om één of meer redenen die geen betrekking hebben op de persoon van de werknemers, op voorwaarde dat het ontslag ten minste vijf werknemers treft”, in een crisissituatie waarin een krimp van het personeelsbestand, mede door ontslagen, te verwachten is, ook het door de onderneming voorgestelde vertrek van werknemers wanneer die werknemers niet willen vertrekken, maar toch instemmen met het voorstel nadat zij een aanbod hebben ontvangen om onmiddellijk in dienst te treden bij een andere onderneming, en de werkgever met deze andere onderneming heeft geregeld dat zijn werknemers daar konden solliciteren met het oog op mogelijke indiensttreding?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: (C-44/08), (C-422/14), (C-188/03), (C-429/16), Commissie/Portugal (C-55/02)

Specifiek beleidsterrein: SZW